Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Europees landbouwbeleid

betekenis & definitie

Beleid van de Europese Gemeenschap (vanaf 1-1-1993 Europese Unie) op het terrein van de landbouw. Op 1 januari 1958 trad het Verdrag tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap in werking.

Dit verdrag bevatte onder Titel II bepalingen over de landbouw. In art. 38 werd vastgesteld dat de gemeenschappelijke markt mede de handel in landbouwproducten omvat. De overige artikelen gaven de contouren van de doelen en instrumenten van het gemeenschappelijke beleid. Daarin werd onder meer voorzien in een ordening van de landbouwmarkten. Die ordening kreeg in de jaren na 1958 (sinds de ministersconferentie van Stresa) vorm.De vormgeving van het beleid is sterk beïnvloed door Sicco Mansholt. Als minister van Landbouw in Nederland van 1945 tot 1957 was hij een belangrijke inspirator van, en medeonderhandelaar bij de totstandkoming van het Verdrag. Vanaf 1958 tot 1972, als Europees Commissaris voor Landbouw, was hij de belangrijkste vormgever van het Europees landbouwbeleid. Na zijn pensionering in 1973 tot aan zijn dood in 1995 werd hij een belangrijk criticus van datzelfde landbouwbeleid, vooral omdat zijns inziens duurzaamheidsaspecten buiten beschouwing bleven.

Het landbouwbeleid dat vanaf 1958 ontwikkeld werd, resulteerde in een uitgebreide marktordening voor een aantal voor Groningen relevante producten, zoals granen, fabrieksaardappelen, suiker, zuivel, rundvlees en oliezaden. Afgezien van consumptie- en pootaardappelen en vollegrondsgroenten valt daarmee vrijwel de gehele provinciale landbouwproductie onder een intensieve marktordening. Tot 1993 was de kern van de ordeningen dat de marktprijzen van deze landbouwproducten ver boven de wereldmarktprijs gehouden werden (protectie landbouwproducten). Dit deed men door middel van variabele invoerheffingen, uitvoersubsidies en interventiemaatregelen. Het gevoerde beleid was weliswaar gunstig voor de inkomens van de landbouwers, maar heeft niet kunnen voorkomen dat veel boerenbedrijven verdwenen. Waren er in 1950 nog 18.356 bedrijven met cultuurgrond in de provincie Groningen, in 1985 was dit aantal gedaald tot 5.895 en in 1996 tot 4.541.

Ook het aantal arbeidsplaatsen in de landbouw daalde sterk, van 27.300 in 1960 (16% van alle arbeidsplaatsen) tot 10.023 in 1995 (5%).In 1984 werd de ordening voor zuivel ingrijpend gewijzigd, in de zin dat er productiequota per bedrijf vastgelegd werden (quotering). Later ontstonden ook grote problemen in andere sectoren, vooral in de granensector. In 1993 werd besloten tot een ingrijpende hervorming van de marktordening voor granen en verwante producties (de MacSharry-besluiten). De prijsondersteuning werd sterk verlaagd, terwijl de betrokken landbouwers gedeeltelijk gecompenseerd werden met directe inkomenstoeslagen. Deze besluiten kwamen mede tot stand door druk van buitenaf in internationale onderhandelingen over de wereldhandel: de zogeheten GATT-onderhandelingen. In 1999 is met de Agenda 2000-besluiten deze aanpak verder doorgezet.

Naast de ordening van de markten ontwikkelde de RG/EU een landbouwstructuurbeleid. Dit was reeds voorzien bij de vaststelling van het Verdrag. Het Mansholt-Plan (1968) bevatte een blauwdruk voor het structuurbeleid, maar het werd door de Raad van Ministers niet geaccepteerd. Pas recent heeft deze beleidsvorm een wezenlijke omvang gekregen. In termen van budgetuitgaven door de EG/EU is het structuurbeleid tot voor kort slechts een fractie van de uitgaven voor markt- en prijsbeleid geweest. In 1999 was de verhouding ongeveer één op de tien.

Van het huidige landbouwbeleid is voor Groningen, in termen van productiewaarde gemeten, vooral het zuivelbeleid van belang. In de politiek krijgt echter het beleid voor fabrieksaardappels de meeste aandacht. Een reden hiervoor is, dat de teelt van fabrieksaardappels belangrijk is in het veenkoloniale gebied, waar ook de verwerking veel arbeidsplaatsen biedt. De huidige EU-regeling voor fabrieksaardappels bestaat vooral uit steun aan de verwerkende industrie. De steun is nodig omdat aardappelzetmeel slechts dankzij forse ondersteuning kan concurreren met andere soorten zetmeel (bijvoorbeeld uit tarwe en maïs). Daarnaast geldt sinds enkele jaren een productiequotering.

[Strijker]

Lit.: M. Tracy, Government and agriculture in Western Europe 1880-1988 (3de ed.; New York 1989); ‘Provincie Groningen in beeld’, Spil. Kritisch tweemaandelijks tijdschrift over landbouw en platteland (1997) afl. 1,143-144.

< >