Oorsprongsverhalen: volksverhalen die allerhande zaken verklaren. Ze hebben over het algemeen een humoristisch karakter en zijn in Groningen zeer geliefd.
Veel verklaringen hebben betrekking op het uiterlijk (of gedrag) van dieren of planten: waarom heeft de bot een scheve bek en wroeten de varkens, hoe zijn de bouwmannetjes aan hun witte staart en de bladeren van het perzikkruid (krödde) aan hun bloedvlekken gekomen, waarom hebben de halmen van het koren maar één aar? e.d. Verder zijn er veel etiologieën over de namen van plaatsen (Stroobos, Windeweer, Zandeweer, Scheemda en Eexta, bijv.), boerderijen en andere gebouwen (als ’t Eendenest, Pondjebotter, ’t Ronde Swienhok), stukken land of andere toponiemen (’t Aagt, de Kijk-in-’t jatstraat, Abel-Stokstertil, 't Sapmeer, bijv.) of over de schimpnamen voor de inwoners van bepaalde plaatsen (Eenrumer doodstekers, Medemer eierleggers, Groninger klokkendieven, enz.).In principe is er echter voor alles wat opvalt een etiologisch verhaal mogelijk. Hoe komt het bijv. dat er in sommige families zoveel grote neuzen zijn (hun voorvader stond vooraan bij de schepping toen de neuzen werden uitgedeeld) of waarom zit er een slang in het wapen van Veendam? Dat komt doordat een adder zich om de arm kronkelde van Margaretha, de vrouw van de ontginner Adriaan Geerts Wildervanck, die op de heide in slaap was gevallen. Ze beloofde een kerk te zullen bouwen als het beest haar niet zou bijten. De slang gleed weg en zij liet op die plaats de kerk van Wildervank bouwen.
Zie ook kolken.
Lit: Ter Laan, Overleveringen I, 105-109, 137-152, 158-159, 166, 173-174, Volksleven II; Huizenga-Onnekes, Volksverhalen, 122, 143, 188, 256-274, 287; D. van der Heide, Groot schimpnamenboek van Nederland (Bedum 1998).