Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Stoßen

betekenis & definitie

(stieß; gestoßen), stoten, duwen, bonzen, stompen; bomen (schuit); schokken; (e. bal) trappen; stampen (peper enz.); einem etwas stoßen, iem. een wenk geven; einem eine Meinung stoßen, iem. een mening opdringen; ins Horn stoßen, op de horen blazen; in jemands Hom stoßen, met iem. meedoen; einen mit der Nase auf etwas stoßen, iem. iets zeer duidelijk maken; einer Sache einen Riegel stoßen, een schotje voor iets steken, iets verhinderen; stoßen an, grenzen aan; stoßen auf, stoten op; ontmoeten; stoßen zu, zich voegen bij.

< >