Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Nagel, nägel

betekenis & definitie

spijker, nagel; etwas an den Nagel hängen, zich niet meer met iets bezig houden; iets opgeven, a. d. kapstok hangen; er hat einen Nagel , hij verbeeldt zich heel wat; an den Nägeln kauen, op de nagels bijten; er ist. ein Nagel zu meinem Sarge, hij is een nagel aan mijn doodkist; es brennt uns auf den Nägeln, het nijpt, de toestand wordt kritiek voor ons.

< >