Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Für

betekenis & definitie

1. voor; für immer, voor altijd; füre erste, vooreerst, voorlopig; das Für und Wider, het voor en tegen; (an und) für sich betrachtet, op zich zelf beschouwd; das hat etwas für sich, daar is iets voor te zeggen.

2. für und für, al door; voortdurend.

< >