Drentsche spreekwijzen

Dr. J. Bergsma (1906)

Gepubliceerd op 17-04-2025

drei

betekenis & definitie

dre’

drie, draai. dreien, dreeien − draaien. Iemand een leugen op de nak dreien − vertellen. Driemaal gebeuren: zie tweien. 'k heb hum 20 ct. andreit − van hem gewonnen. dreie − draaibrug (Smilde); dreiblad − hanepoot. dreeibank − draaibank. dreimeulen, mallemeulen − draaimolen. dreier − valsche streek: hij lup mit dreeiers (Koekange). Ook groote ijzeren draaier; schursteendreeier, voor het bevestigen van het haal of de ketten.

< >