Drentsche spreekwijzen

Dr. J. Bergsma (1906)

Gepubliceerd op 17-04-2025

bränd

betekenis & definitie

1°. brandstof, turf: hej de brand al dreug? (Eext), is je turf op 't veld al droog? Hej de brand al in hoes? (Eelde). Heij de brand al in? (Borger).

Ik heb de brand al in (Borger, Buinen, Gass.); he hef de brand nog neet in huus (Dwing.) Wat dreuge brand van 't jaor, hèn! (Eelde). brandschute (Hoogeveen) − turfschuit; brandschuur (Valte) − hok. 2°. brand. In (d')brand om oet (d')brand te kommen. brandspuite (Hoogeveen), elders meest -spuit; branddobbe, -gat, -kolk; heid'brand; veenbränd.

< >