Drentsche spreekwijzen

Dr. J. Bergsma (1906)

Gepubliceerd op 17-04-2025

angel

betekenis & definitie

hengel, haak; fig. 'n nei pier an d'angel don of d'angel nog ees oetzetten op nieuw beproeven. Samenst. angelstok, hengelroede; zetangel touw zonder dobber met een grooten haak, Roden: zetlin; topangel − hengel met grooten dobber of top, waarmee de visscher loopt; wupangel − kleine hengel, om kleine visch te vangen; loerangel − bedriegelijk, valsch mensch.

< >