1° beginnen: 't is hom angaon, hij is ziek geworden (b.v. in Mei). 2° aan 't avondmaal gaan (Dwingeloo, Roden, Ide), an taovel gaon (Borger, enz.). 3° in orde komen: 't is op tien gulden angaon, anegaon. Verder razen; aanloopen; enz.; het geet an (Z.-Dr.) het lukt; het vuurtien geet an.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk