Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

William James

betekenis & definitie

Geboren 1842, gestorven 1910. Jaren lang is hij hoogleeraar in filosofie en psychologie geweest aan de Harvard-universiteit te Cambridge in Noord-Amerika.

Zijn voornaamste werken zijn: Principles of Psychology, 1890; The will to believe, 1897; The varieties of religious experience, 1902; Pragmatism, a new name for some old ways of thinking, 1907.Hij is de vader van het pragmatisme, een richting die in Amerika, Engeland en Duitschland vele aanhangers heeft verkregen. Het pragmatisme wil bij de verklaring der verschijnselen practisch te werk gaan en vragen: van welke theorie hebben we het meeste nut? Waarmee komen we het verst in de practijk van het leven ? De theorie die ons het best dient en ons in de levenspractijk het verst brengt, is waarheid.

Waarheid is dus geen onveranderlijk begrip. Waarheid is vloeibaar, is in the making. We hebben een voorraad oude meeningen en inzichten, die we tot dusver voor waar houden, omdat ze ons nuttig zijn. Zoodra die voorhanden waarheden haar nuttigheid niet meer kunnen handhaven, b.v. doordat ze weersproken worden door de feiten, laten we ze varen, en nemen nieuwe aan, die ons beter passen. Het komt ook voor, dat we de oude waarheden aan nieuwe meeningen assimileeren en ze daardoor belangrijk wijzigen. Uit dit alles blijkt, dat volgens James de waarheid niet vaststaat, maar veranderlijk is.

Met de religieuze waarheid is het niet anders gesteld. De stelling, dat er een God bestaat, is waar, wanneer zij nuttig is en ons verder brengt. James kiest voor het polytheïsme.

De grondfout van James’ pragmatisme is, dat hij de waarheid met de nuttigheid vereenzelvigt en het waarheidsbegrip, door het als veranderlijk op te vatten, vernietigt. Gevolg daarvan is, dat hij zelfs het heidensche polytheïsme inruimt voor het Christelijk monotheisme. Zie Dr. J. G. Ubbink, Het pragmatisme van William James, 1912.

< >