De meest invloedrijke voorbereider van kerkhervorming in ons land, werd in 1419 te Groningen geboren. Zijn ouders waren onvermogende burgers (hij was een bakkerszoon), maar als kleine jongen op de St.
Maartensschool trok hij de aandacht van een aanzienlijke vrouw Oda Jargis, die hem in 1432 ter fraterschole te Zwolle zond. Hier kwam hij onder de uitnemende leiding van den rector van het fraterhuis (Dirk van Herxen), die hem in het kosthuis voor gegoede leerlingen der fraterschool een onderkomen bezorgde.
Hij doorliep hier al de klassen en bleef tot 1449 aan de school verbonden. Uit dezen tijd dagteekent zijn vereering voor den stillen kluizenaar van den St.
Agnietenberg Thomas k Kempis, wiens invloed hij onderging, al bleef de eenzijdigheid van den schrijver van de Navolging van Christus hem niet verborgen. Zijn wetenschaps-begeeren en kennis-dorst vonden echter in Zwolle geen voldoende bevrediging, zoodat Wessel in 1449 den reisstaf opnam en zich buitenlands begaf om verschillende hoogescholen te bezoeken, beroemde geleerden te hooren en zich een weg te banen op wetenschappelijk gebied.
Eerst toog hij naar Keulen, waar hij zich bij de faculteit der letteren als „Wessel Goesevoyrd de Groninghen” liet inschrijven, zich het van de ouden overgeleverde toeeigende en zich verder bekwaamde in grammatica en rhetoriek. Hier deed hij 1 December 1450 zijn baccalaureus-examen en promoveerde hij 3 Maart 1452 tot magister artium, alles in den geest van den grooten Aquinaat, den beroemden realist Thomas.
Ook legde Wessel zich hier op het Grieksch toe, terwijl eveneens het Hebreeuwsch zijn aandacht trok. Zoo kende hij dus (zeldzaam in die dagen) de drie talen Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch.
Daarna zien we hem aan de beroemde hoogeschool te Parijs (van 1454 tot 1470), al vertoeft hij in 1455 te Keulen, van Juni 1456 tot Augustus 1457 te Heidelberg (als professor) en 1458 te Zwolle. In Parijs nam hij deel aan den strijd tusschen de realisten en de nominalisten, tusschen het denk-systeem van Thomas en het stelsel van Occam.
Als realist te Parijs gekomen, verliet hij de stad als nominalist of occamist.Sedert vertoefde hij nog tweemaal elders, namelijk te Rome in 1470 en in 1473. In 1473 door David van Bourgondië, bisschop te Utrecht, dringend uitgenoodigd, keerde hij in 1475 in ons vaderland terug. In het buitenland had hij met beroemde geleerden kennis gemaakt (Reuchlin, Agricola en anderen) en groote geleerdheid verzameld. Hij kwam terug met den bijnaam magister contradictionum, dat wil zeggen: meester tegenspreker, maar zijn vele vereerders noemden hem lux mundi, het wereld-licht. Maar ook keerde hij terug als „bijbelsch humanist”, als humanistisch christen.
Voor Nederland is natuurlijk dit laatste tijdperk van Gansfords leven van het meeste belang. In ons land bracht hij zijn verdere levensjaren rustig door. Zijn levensavond, verhelderd door den omgang met tal van vrienden en geestverwanten, was een van kalme vredigheid. Weer vertoefde hij gaarne bij de broeders op den St. Agnietenberg (vooral van 1475 tot 1482). Ook was hij de beminde gast en straks de lijfarts van bisschop David van Bourgondië (Wessels medische kennis was groot).
Toch vertoefde hij nog het liefst (sedert 1482) te Aduard, waar een soort Athenaeum van groote vermaardheid was. Hier leefde hij vredig met bekende geleerden en gaf hij les. Eindelijk ging hij te Groningen wonen, in het „olde convent” van Clarissen aldaar. Hier kreeg hij telkens bezoek van Agricola. Al te ijverige studie begon echter zijn lichaamskrachten te sloopen. Op den 4den October 1489 ging Wessel Gansfort den dood in en werd hij in de kerk van het convent begraven.
Gansfort heeft een groot aantal verhandelingen geschreven. Na zijn dood poogden zijn tegenstanders, de Dominicanen, die gevaarlijke geschriften te vernietigen, maar dank zij zijn vereerders is dit hun slechts voor een deel gelukt. Later konden verschillende theologische verhandelingen en brieven, vooral uit den laatstentijd van zijn leven, in druk verschijnen (zie: Dr M. van Rhijn, Wessel Gansfort, 1917).
De groote beteekenis van Wessel Gansfort ligt vooral in zijn bijbelsche vroomheid. Hij is een man der Schrift; haar autoriteit gaat de uitspraken van paus en conciliën ver te boven. In beginsel stond hij tegenover heel het kerkwezen der middeleeuwsche scholastiek. De bekende stelling: „buiten de kerk is geen zaligheid” verwerpt hij. De Bijbel is hem feitelijk de levende bron van het echte geloof. In de leer van het Avondmaal erkent hij nog de wezensverandering en de alomtegenwoordigheid van hel lichaam van Christus, maar tevens leert hij, dat als iemand aan Christus denkt, Deze hem lichamelijk tegenwoordig is.
Er is dus zulk een tegenwoordigheid ook buiten het Avondmaal door vrome herdenking. Zonden kunnen niet in de biecht door den priester, maar alleen door God worden vergeven. In zijn beschouwingen over den aflaat wijkt hij van de overgeleverde kerkleer af; hij is slechts een vrijstelling van kerkelijke straffen. Het vagevuur dient slechts om den geloovige te louteren en tot volmaking te brengen. Over de rechtvaardigmaking door het geloof leerde hij, dat' zij niet uit de werken was. Ook vinden we bij hem een zeer innige Christus-mystiek. Werktuigelijke handelingen, rozekrans, brevier hebben geen waarde, en ijdel is het vertrouwen op de voorbidding van Maria en de heiligen.
Dit alles luidde een nieuwe lente in. Luther verklaarde: „Zoo ik Wessel te voren gelezen had, zou het mijnen vijanden kunnen schijnen, dat ik alles aan hem had ontleend, zóó stemt ons beider opvatting overéén.” Toch meenen hedendaagsche Roomsche schrijvers, dat Gansfort wel degelijk goed Roomsch was, maar dat hij zich slechts wat onbeholpen uitdrukte. Dit is echter onjuist. Al is hij geen geestverwant van Luther en weigeren sommigen in hem een voorlooper der hervorming te zien, toch heeft hij (met name in Groningen) de geesten voorbereid en de stad voor nieuwe invloeden toegankelijk gemaakt. De titel van „reformator vóór de Reformatie” mag hem niet geheel onthouden worden. In elk geval is de invloed van dezen geleerden en scherpzinnigen denker zeer groot geweest.
Hoewel ook humanist, bleef hij toch allereerst en allermeest de theoloog. Vele geleerden zagen in hem hun meerdere, maar van de groote massa van het volk bleef hij ver staan. Luther was later met de geschriften van Gansfort zeer ingenomen.