Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

W. G. T. Shedd

betekenis & definitie

In de Presbyteriaansche kerken in Amerika ontbrandde evenals in Europa reeds in het midden der 18e eeuw strijd tusschen orthodoxe en niet-orthodoxe theologen, terwijl er ook scheuring kwam tusschen de kerken zelve n.l. tusschen de synode van Philadelphia en die van New-York. Shedd was hoogleeraar aan het Union Seminary te New-York.

Ook in ons land is zijn in 1888 verschenen werk Dogmatic Theology niet onbekend. Ofschoon hij zich een voorstander van de „Oude School” noemde, week hij toch in meer dan één punt af van de Gereformeerde leer.

Hij vatte de verkiezing zeer ruim op. Alle vroegstervende kinderen waren zijns inziens uitverkoren.

In zake de erfzonde hechtte hij geen waarde aan het werkverbond en de erfschuld, dat is aan de verbondsbetrekking tusschen Adam en de overige menschheid, maar legde hij allen nadruk op het feit, dat wij allen afstammelingen van Adam zijn; dat wij allen in zekeren zin in Adam waren en dat wij allen in hem gegeten hebben van den boom der kennis des goeds en des kwaads. We plegen dit het realisme te noemen.

Eveneens leerde hij, dat de mystieke unie tusschen Christus en de geloovigen de eenige betrekking is, die tusschen den Middelaar en zijn volk bestaat. Ook hier wordt de verbondsbetrekking, volgens welke Christus het hoofd is van het genadeverbond, grootendeels prijs gegeven en de toerekening van Christus’ gerechtigheid reeds afhankelijk gesteld van de wedergeboorte en het geloof.

Zoo komt de objectieve verzoening, door Christus aangebracht, in het gedrang. Ook ten opzichte van de roeping had hij een bedenkelijk gevoelen.

Volgens sommigen hangt de uitslag van de uitwendige roeping hiervan af, of zij tot den mensch komt op een geschikten tijd. In aansluiting aan dit Congruisme acht Shedd de zaligheid voor ieder, die ernstig de genademiddelen gebruikt, in den hoogsten graad waarschijnlijk.

Ten slotte — maar dit mag geen afwijking in de leer genoemd — was hij traducianist. (Zie mijn Traductanisme enz., blz. 114/115).

< >