Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Tritheïsme

betekenis & definitie

Tritheïsme beteekent letterlijk drie-godendom en is een opvatting van de Godsleer, die in de geschiedenis van de leerstellingen der Christelijke Kerk zoo nu en dan optrad, zoolang de kerk over de leer der Heilige Drievuldigheid nog niet tot klaarheid gekomen was. De onderscheiding der drie Personen voerde aanvankelijk tot een systeem van onderschikking, waardoor de Zoon onder den Vader en de Heilige Geest in rangorde onder Vader en Zoon werd gesteld.

Deze beschouwingswijze gaf aanleiding tot den schijn van een tritheïsme. De kerk heeft zich echter ook tegen dezen schijn met nadruk verzet om de eenheid van het Goddelijke Wezen op den voorgrond te stellen.

Zij wilde niet weten van de leer der zoogenaamde .monarchianen, die om deze eenheid te handhaven, de onderscheiding der Personen loslieten en dus kwamen tot een loochening der Godheid van Christus, maar zij wilde ook niets weten van de vooral door Origenes geleerde onderschikking der Personen in de Heilige Drievuldigheid. Het verwijt aan de Orthodoxe Kerk gemaakt, als leerde zij een tritheïsme in het leerstuk der Drieëenheid, werd dan ook reeds door Tertullianus afgewezen door er op te wijzen, dat Christus niet gezegd had, dat Hij en de Vader een en dezelfde zijn (unus), maar één zijn (unum).

Adv. Prax. c. 3; 13; 22.In den loop der geschiedenis kwam het er dan ook op aan zich bij het uit elkander houden der drie Personen te wachten voor eene beschouwing van het Goddelijke Wezen als een soort-begrip en van de onderscheidene Personen als waren deze individuen, die onder dit soortbegrip werden gedacht te bestaan, omdat alzoo noodzakelijk de voorstelling van drie góden moest opkomen. Zelfs zou dit hebben kunnen voeren tot een vorm van „tetratheïsme” van viergodendom, waarbij dan het algemeen goddelijke gedacht zou kunnen worden als de drie Personen onder zich vervattend. Inderdaad ontwikkelden zich dan ook secten van Tritheïsten onder leiding van Johannes Askunages te Constantinopel, die door keizer Justinianus ondervraagd over zijn geloof, zou geantwoord hebben, dat hij geloofde aan een natuur van den menschgeworden Christus, en dat er in de Drieëenheid drie naturen, drie wezens, drie godheden waren. Zoo zouden ook andere Tritheïten als Konon en Eugenius zich hebben uitgelaten. Johannes Philoponus van Alexandrië huldigde de leer van het goddelijke als soortbegrip, waaronder dan de Personen als individuen van hetzelfde Wezen werden gebracht. Als hoofdleider der „Tritheïten” of „Tetraditen” wordt genoemd de monophysitische patriarch van Alexandrië Damianus, die in zijn geschil met Petrus van Kalliniko, patriarch van Antiochië, beweerde, dat Vader, Zoon en Heilige Geest elk wel zichzelf waren, en dus ook elk wel een ander dan de twee anderen, maar dat zij toch geen van drieën van nature God waren, maar slechts de Godheid gemeenschappelijk hadden en elk slechts in zoover God waren als zij daarin deelden. Het tritheïsme is eigenlijk een uitlooper van het Arianisme, zooals het tetratheïsme dit is van het Sabellianisme.

Dat ook in de middeleeuwen er zoo nu en dan van tritheïsme sprake is, kan verwacht worden, omdat met name de nominalistische richting der wijsbegeerte er toe leidde het woord „God” als een soortbegrip te vatten, waaronder Vader, Zoon en Heilige Geest, als waren zij drie individuen, gesubsumeerd werden. Met name werd Roscellinus van dit tritheïsme verdacht. Anderen laadden den schijn van tetratheïsme op zich zooals Gilbert van Poitiers, die leerde, dat men wel kon zeggen, dat Vader, Zoon en Geest één waren, maar niet, God is Vader, God is Zoon en God is Heilige Geest.

< >