Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Toba-Batakkers

betekenis & definitie

Naar de dialecten onderscheidt men de over de Residenties Tapanoeli en Oostkust van Sumatra verspreide Batakkers (pl.m. 1 millioen) in vier groepen:

a. De KaroBatakkers, ten Noorden van het Toba-meer;
b. de Timoer- of Simeloengoen-Batakkers, ten Oosten van het Toba-meer;
c. de Toba-Batakkers, aan en ten Zuiden van het Toba-meer;
d. de bewoners van Angkola en Mandailing, gewoonlijk saamgevat onder den naam Mandailingers.

De Toba-Batakkers vormen verreweg de talrijkste groep; zij wonen in het centraal gedeelte van het Batak-land: de oevers van het Toba-meer (met in het midden het groote eiland Samosir), de hoogvlakte van Toba, de bovenlanden van Asahan, Silindoeng, het gebied tusschen Baroes, Sibolga en het daarachter gelegen bergland, Pahaé en Habinsaran. Onder hen bereikte de Bataksche cultuur haar hoogtepunt.

In de streng bewaarde afzondering bleven zij trouw aan hun animistisch heidendom, met de datoe (toovenaar-priester) en de sibaso (geestenmedium) als hoofdpersonen, en met de gruwelijke practijken van koppensnellen, menschenvleescheten, tooverstaven, menschenoffers, etc., tot over het midden der vorige eeuw; ook behielden zij zoo lang steeds hun onafhankelijkheid, en daarbij hun saamleving in onderscheidenfamilie-gemeenschappen onder familie-hoofden (radja’s); Silindoeng stelde zich in 1859 vrijwillig onder Nederlandsch gezag, terwijl het eigenlijke Toba in 1883 werd geannexeerd.

Reeds in 1834 poogden de Amerikaansche zendelingen Munson en Lyman binnen te dringen; zij werden vermoord en opgegeten, ’t Was voor zendeling L. I. Nommensen weggelegd (1864), in Silindoeng ingang te krijgen en het Evangelie te brengen. Het gebied van het heilige Tobameer bleef evenwel voor blanken strikt-verboden terrein. Eerst in 1873 waagden de Rijnsche zendelingen Johansen, Heine en Mohri den tocht er heen; zij hadden het bijna met den dood bekocht. Tot 1881 duurde het nog, vóór de zendelingen Kessel en Pilgram, onder de bizondere bescherming van Ompoe Batoetahan, zich te Balige konden vestigen.

In de geschiedenis der zending staat het werk onder de Toba-Batakkers als een der heerlijkste overwinningen van Koning Jezus: binnen één menschenleeftijd is dit volk van heidenen, gebonden in diepe vrees voor de sombaons (voorvaders), beheerscht door gruwelijke wetten en zeden, geworden tot een bevrijde gemeenschap van Christenen, onherkenbaar vervormd, begiftigd met de wet der liefde en gezegend met den dienst van God.

Ver over de 200.000 Christenen zijn er reeds in het centrale Batak-land; die op hun beurt al jaren het zendingswerk onder hun nog heidensche volksgenooten met ijver verrichten.

Een boeiend boek over deze zending is: In de Worsteling om de Wereld, door W. Schreiner. (Uitgave J. H. Kok, 1927).

< >