is de naam van een viertal koningen van de 18de dynastie (1580—1350 v. Chr.), die de Hyksos verdreef en Egypte niet alleen vrij wist te maken, maar het ook tot ongekende grootheid bracht door de verovering van het Palestijnsch-Syrische kustgebied tot aan den Eufraat toe, terwijl ook de Zuidergrens van het rijk en het Nijldal belangrijk Zuidwaarts werd verlegd, waardoor Koesj (Nubië) een Egyptische provincie werd.
De naam zelf is een benadering van het Egyptische Dhwtj-ms = de god Thot heeft geschapen.
De eerste farao van dien naam regeerde van 1540—1501 v. Chr. Hij veroverde een gedeelte van Nubië en bevestigde de onderwerping van Syrië, waarbij hij aan den Eufraat een grenssteen oprichtte. Hij verhief er zich dan ook op: „ik maakte Egypte’s gebied even wijd als de omgang der zon”.
Aan het einde van zijn leven streden drie zijner kinderen om de opvolging: zijn dochter Hatsjepsoet en zijn zonen, die bekend staan als Thotmes II en Thotmes III. Hoewel de fasen van dien strijd ons niet in alle bijzonderheden bekend zijn, is toch wel duidelijk, dat eerst Thotmes III zijn vader opvolgde, daarna op den achtergrond gedrongen werd door zijn gemalin Hatsjepsoet, die van 1495—1475 alléén regeerde, de eenige vrouw op den troon der faraonen; dat beiden een oogenblik op den achtergrond zijn gedrongen door hun broeder Thotmes II, die echter drie jaar later stierf; dat Thotmes III eerst na den dood zijner gemalin op den voorgrond trad en dat hij zich toen deed kennen als een militair genie, die het Palestijnsch-Syrische wingewest voor lange jaren aan Egypte bond.
Thotmes I is de eerste farao geweest, die een rustplaats gezocht heeft in de sindsdien beroemde bergkloof, die bekend staat onder den naam van Biban el-Moloek = de graven der koningen, van den Westelijken Nijloever van Thebe gescheiden door den hoogen Dsjëbel Asas. Zie verder Noordtzij, Gods Woord, bl. 53.