Het tegenwoordige Saloniki, ontleent zijn naam aan de vrouw van Cassander, koning van Macedonië, die in 315 het aan de golf van Thermae gelegen Thermae (waar zich warme bronnen bevonden) nieuw liet aanleggen en vergrootte en tot zijn residentie maakte.
Lang was Thessalonica de grootste en aanzienlijkste stad van het Balkan-schiereiland.
Het won nog in aanzien en beteekenis, toen in 146 v. Chr. Macedonië tot een Romeinsche provincie werd gemaakt.
Na den slag bij Filippi werd Thessalonica een „vrije stad”, die als zoodanig een „senaat” en „volksvergadering” had, vgl. Hand. 17 : 5: „het volk”.
Sedert 146 bleef Thessalonica de residentie der stadhouders van Macedonië; als voornaamste havenstad van de provincie en door haar ook overigens zeer gunstige ligging kwam Thessalonica tot grooten bloei. Het was een middelpunt van handel en verkeer, eindpunt van onderscheiden belangrijke landwegen, met name van den grooten Noordelijken weg, die uit het dal van den Axios kwam.
Van niet minder beteekenis was de ligging der stad aan den grooten Romeinschen heirweg, de via Egnatia. die van Dyrrachium, aan de Adriatische Zee door Thessalonica naar den Hellespont leidde.
Het behoeft niet te verbazen, dat Thessalonica onder deze omstandigheden in de eerste eeuwen onzer jaartelling de aanzienlijkste handelsstad der Grieken werd naast Corinthe.
Dat Paulus ook zulk een stad niet voorbijging, ligt geheel in de lijn van zijn methode: hij predikte bij voorkeur in de groote cultuur-centra der oude wereld, trachtte daar de banier des kruises te planten, en zond niet zelden van zulk een middelpunt zijn medewerkers uit in de omgeving.
De apostel trof in Thessalonica een talrijke Jodenbevolking aan: terwijl er in Filippi voor de Joden slechts een „gebedsplaats” was aan de rivier (Hand. 16 : 13) hadden zij te Thessalonica een synagoge (Hand. 17 : 1).
Zijn prediking won slechts weinig Joden; de meesten keerden zich tegen hem; hun groote getalsterkte in de stad is een verklaring voor den invloed van hun optreden tegen Paulus bij de „oversten der stad” (Hand. 17 : 6), die door Lucas met den naam „politarchen” worden genoemd, zooals zij ook in onderscheiden inscripties heeten.
Van de Christenen te Thessalonica worden met name genoemd Aristarchus en Secundus (Hand. 20 : 4; 27 : 2), waarschijnlijk was ook Demas uit Thessalonica afkomstig (2 Tim. 4:10).
In weerwil van den tegenstand, dien de gemeente na Paulus’ vertrek had te verduren (1 Thess. 2 : 14) is zij niet teniet gegaan. Een edict van Antoninus Pius (138—161) vermeldt nog een Christen-gemeente te Thessalonica.
En in later tijd wordt zij nog als de „orthodoxe stad” aangeduid.