Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Theophanie

betekenis & definitie

De Theophanie of Godsverschijning is een van de wegen, waarlangs de bijzondere openbaring Gods tot ons komt. God openbaart Zich op tweeërlei wijze, n.l. door de daad en door het woord, en de eerste openbaringswijze, die van de daad, laat zich weer onderscheiden in de verschijning Gods en het wonder.

Deze verschijning bestaat hierin, dat God in een of anderen openbaringsvorm tot de menschen neerdaalt, en, niet Zichzelf, want niemand heeft ooit God gezien, maar Zijn tegenwoordigheid aan hen zichtbaar kenbaar maakt. Zulk een theophanie kennen ook de valsche religies, want religie wil zijn gemeenschap met God, en deze gemeenschap is niet tevreden met een god van verre, maar zoekt een god van nabij.

Daarom komen in de valsche religies ook telkens godsverschijningen voor, die, gelijk vanzelf spreekt, geen van alle werkelijk zijn, en zich ook bewegen in een platvloersche aardsche sfeer. Wat echter de pseudo-religie heeft nagemaakt en nog nabootst is in de ware religie, gelijk wij ze kennen uit de Heilige Schrift, zuiver en ten volle werkelijk, en God openbaart Zich in Zijn bijzondere openbaring niet slechts door het wonder en het woord, niet slechts door Zijn teekenen en profetie, maar ook door Zijn verschijning aan de menschenkinderen.

Deze theophanie draagt een veelvoudig karakter, a. Meermalen is in de Schrift sprake van een verschijning Gods zonder eenige andere omschrijving, zoodat wij hoegenaamd niet weten hoe het geschied is (Gen. 12 : 7 ; Ex. 6 : 2 etc. etc.), b.

Op tal van plaatsen lezen wij van een verschijning onder de teekenen van rook en vuur, van wolken en licht (zoo aan Abraham, Gen. 14:17; aan Mozes Ex. 3 : 2, 33 : 18 ; op den Sinaï, Ex. 19: 9 etc.; over het volk des verbonds, Ex. 13 : 21 v. ; boven den tabernakel, Ex. 33 : 9 ; in het heilige der heiligen, Ex. 25 : 8; ook in den tempel, 1 Kon. 8 : 10, 11 ; Jes. 6:4; aan Elia, 1 Kon. 19 : 11). Deze teekenen mogen niet zoo verstaan worden, dat God een of andere gedaante of lichamelijkheid had, want dat is uitgesloten (Ex. 20 : 4 ; Deut. 4 : 12, 15); en zijn evenmin op te vatten als een emanatie van wolk en vuur uit Gods wezen, doch ze zijn zinnelijk-waarneembare teekenen, waardoor de tegenwoordigheid Gods gezien wordt, gelijk bij de uitstorting van den Heiligen Geest het geluid als van den geweldig gedreven wind en de tongen als van vuur de hoorbare en zichtbare teekenen waren van Gods komst op aarde.

Hierin openbaart de Heere ook Zijn heerlijkheid en wolk en vuur (b.v. wolkkolom en vuurkolom) zijn openbaringen van Zijn majesteit (vgl.Jesaja 6). c. Voorts wordt tot de theophanie ook gerekend de angelophanie, de verschijning van engelen, onder wie God ook Zijn volk bezoekt, en die Hem vergezellen of van Hem uitgaan om hier op aarde Zijn wil te volvoeren en Zijn Woord bekend te maken (in de geschiedenis van de aartsvaders, Genesis 18; 28 : 12; 32 : 1, 2; bij de wetgeving, Deut. 33 : 2; Hand. 7 : 53; Gal. 3 : 19 ; bij Simsons geboorte en bij Elia; bij Daniël en Zacharia; bij Jezus Christus en bij de apostelen), d.

Eindelijk vinden wij den hoogsten vorm van deze theophanie in de christophanie, de verschijning Gods in Christus, Die in het Oude Testament Zich openbaart als de Engel des Heeren (Malak Jhvh).

Deze Engel des Heeren is niet een geschapen engel, maar een persoonlijke adaequate openbaring en verschijning Gods, van Hem onderscheiden en toch weer in naam, macht, verlossing, zegening, aanbidding met Hem een (zie deel II art.

Engelen). Wanneer het heiligdom in Israël gereed is, treedt de Engel des Heeren terug en woont God onder Zijn volk, maar deze inwoning is onvolkomen en schaduwachtig.

Een andere komst Gods is noodzakelijk, en deze geschiedt in de vleeschwording des Woords, in Jezus Christus, in Wien de theophanie haar hoogtepunt bereikt. In Hem woont de volheid der Godheid lichamelijk (Col. 2 : 9).

Zijn heerlijkheid is de heerlijkheid van den Eeniggeborene des Vaders (Joh. 1 : 14). Wie Hem gezien heeft heeft den Vader gezien (Joh. 14 : 9), en door Hem en door den Geest, die van den Vader en den Zoon uitgaat, woont God onder Zijn volk en in Zijn gemeente, en in de harten der geloovigen. e.

Deze inwoning en verschijning Gods vindt haar volkomen maar dan hemelsche verwezenlijking in het nieuwe Jeruzalem dat uit den hemel op de aarde neerdaalt. Daar zal de tabernakel Gods zijn bij de menschen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn en God Zelf zal bij hen en hun God zijn.

Christus zal het koninkrijk overgeven aan den Vader en God zal zijn alles in allen. Dan zullen de geloovigen zien aangezicht tot aangezicht, en valt de spiegel, waarin wij ’s Heeren heerlijkheid aanschouwden, weg voor de volle aanschouwing van Zijn heerlijkheid (1 Cor. 13 : 12; 2 Cor. 3 : 18; 1 Cor. 15 : 28; Openb. 21 : 3; 22 : 4).

< >