Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Theonomie

betekenis & definitie

Dit woord is samengesteld uit de twee Grieksche woorden Theos d. i. God en nomos d. i. wet, en beteekent dus de heerschappij van de Wet Gods.

Deze heerschappij is de eenig ware. Niet het schepsel kan zichzelf de wet stellen, en de normen voor goed en kwaad, voor recht en onrecht komen niet op uit den individueelen mensch of uit de gemeenschap.

God is alleen onze Wetgever, en Hij is dit, omdat Hij de souvereine God is in Zichzelf, en als Schepper van hemel en aarde ook de Koning, de souvereine Gebieder over al Zijn schepselen. In dezen zin staat Theonomie tegenover autonomie en heteronomie.

Autonomie is, dat wij onze eigen wetgevers zijn en heteronomie, dat een ander ons de wetten stelt. De Schrift leert ons, dat God de Wetgever is.

Wat wij doen is alleen de wetten, die Hij gegeven heeft, formuleeren. Wij zijn in Hem alles gehoorzaamheid schuldig.

Toch ligt er in zekeren zin in de Theonomie een verzoening tusschen heteronomie en autonomie. In zoover de Theonomie beteekent de wet van God, is ze de wet van een ander — d.i. heteronomie, maar inzoover deze wet Gods geschreven is in de tafelen des harten van Zijn kinderen, en zij dus de wet van een ander, d.i. van God, in hun eigen ziel vinden, kan er van autonomie gesproken worden.

Dit is alleen mogelijk, als de wet is in het binnenste van ons (Jer. 31; Hebr. 8), gelijk de knecht des Heeren spreekt: Uw Wet is in het midden mijns ingewands (Ps.40:9).

< >