(Theodor de Bèze) Gereformeerd theoloog, ambtgenoot, vriend en opvolger van Calvijn. Hij stamde uit een oud-Bourgondisch adellijk geslacht.
Hij werd geboren 24 Juni 1519 te Vezelais in het tegenwoordige Nièvre-departemènt, waar zijn vader Pierre de Bèze, koninklijk landvoogd (bailli) was. Beza ontving zijn eerste litterarische opleiding te Orleans en Bourges van den Schwäbischen leeraar Melchior Wolmar.
In 1528 werd hij in diens huis opgenomen. In datzelfde huis woonde ook de toenmalige jurist Johannes Calvijn.
Het was een verzamelpunt van reformatorisch-gezinden. In 1534 werd Wolmar genoodzaakt door een religie-edict, Frankrijk te verlaten.
Beza wijdde zich nu in 1535 op verlangen zijns vaders, maar niet naar zijn eigen begeerte, aan de studie der rechten. Sinds hij zich in 1539 in Parijs gevestigd had tot uitoefening van de juridische practijk, begon hij veel aan litterarische studiën te doen.
Hij leefde daar, omdat hij in het bezit was van twee prebenden, zeer voornaam. In het geheim huwde hij met een arm meisje van burgerlijke afkomst, Claude Desnoz.
Zijn verzameling van Latijnsche gedichten, welke hij uitgaf onder den naam Juvenalia, bezorgden hem den naam van humanistisch en Latijnsch dichter.
Gedurende een zware krankheid geraakte hij in zwaren zieiestrijd.
Het gevolg van dezen strijd was, dat hij in 1548 met overtuiging tot het Protestantisme toetrad. Hij vertrok nu naar Genève, waar hij openlijk legitimatie van zijn verborgen huwelijk zocht.
In 1549 werd hij hoogleeraar in het Grieksch te Lausanne. Hij arbeidde in die plaats aan de metrische psalmberijming, welke door Marot begonnen was en nu door hem voleindigd werd.
Dat was een werk van groot gewicht, want het godsdienstige leven der Fransche Gereformeerden is niet weinig versterkt door deze psalmen. Zoo nu en dan keerde hij naar zijn vroegere litterarische studiën terug.
Zoo schreef hij b.v. een satyre tegen den kettermeester Peter Liset (Passavantius). Op theologisch gebied sloot hij zich bij Calvijn aan.
Hij verdedigde diens praedestinatie-leer en beschermde den Geneefschen hervormer na de terechtstelling van Michael Servet (1554) in een geschrift de haereticis a civili magistratupuniendis. Zijn kerkelijk-politieke werkzaamheid begon hij in 1557 en 1558, toen hij beproefde, om door het Gereformeerde Zwitserland de Waldenzen in Piemont uit hun benauwden toestand te verlossen en de gevangen genomen Gereformeerden in Parijs uit hun gevangenschap trachtte te bevrijden.
De Evangelische vorsten in Duitschland lieten zich eindelijk overhalen hun invloed aan te wenden bij het Fransche hof tot bevrijding van de verdrukte geloofsgenooten.
Onder de afgevaardigden uit Zwitserland behoorde ook Beza, en hij deed op zijn reis een poging, om een vereeniging te bewerkstelligen tusschen de Calvinisten en de aanhangers van de Augsburgsche Confessie.
De Gereformeerden in Bern vonden dit niet goed en wantrouwden Beza zelfs. Er ontstonden ook andere moeilijkheden in Bern.
De pogingen van Viret, om de Calvinistische Kerkenordening in Bern in te voeren vonden krachtigen tegenstand bij de regeering. Onder deze omstandigheden was een benoeming van Beza aan de academie te Genève dubbel welkom aan dezen.
In deze benoeming had Calvijn de hand gehad. In 1558 ging hij naar Genève, waar hij naast Calvijn eenigszins een plaats innam als Melanchton naast Luther had.
Niet slechts op het gebied der theologische studie, maar ook als prediker stond hij Calvijn trouw ter zijde. Hij mengde zich in den strijd van Calvijn tegen Westphal over het avondmaal.
Het glanspunt zijner reformatorische werkzaamheid ligt in 1561—63, gedurende welken tijd hij de leiding der reformatie in Frankrijk in handen had. Bij de religiegesprekken te Poissy (1561) en te St.
Germain (1562) trad hij als verdediger van de Gereformeerde op, maar zonder resultaat.
De Gereformeerden in Frankrijk erkenden hem gaarne als hun leider.
Hij werkte in hun belang, sloot zich aan bij het leger van den prins van Condé als veldprediker en vertrok, nadat de vrede in 1564 geteekend was, naar zijn vaderland. Slechts korten tijd mocht hij daar nog met Calvijn samenwerken.
Na Calvijns dood in 1564 trad hij als diens opvolger op. Beza bewoog zich op dezelfde lijn als zijn voorganger.
Zijn verbinding met de Gereformeerden in Frankrijk bleef bestaan. Hij nam ijverig deel aan de nationale synode van La Rochelle.
Zijn vroegere idealen van een unie met de Lutherschen moest hij opgeven. Wel hield hij in 1585 nog een colloquium met den Lutheraan Jacob Andreae over de avondmaalsleer. (Dit colloquium had plaats in Mömpelgard).
In 1588 verloor hij zijn gade. Daarna trad hij weder in het huwelijk met de weduwe Catharina del Piano van Genua.
Het is wel de vermelding waard, dat Frans van Sales in 1597 nog pogingen aanwendde om Beza in den schoot der kerk terug te voeren.
Men verspreidde zelfs het valsche gerucht, dat Beza in het Catholieke geloof gestorven was.
Toen geeselde de grijsaard dezen laster der Jezuïeten nog op heftige wijze. Het werd hem nog vergund over de van den ondergang geredde stad Genève (12 December 1602) den zegen uit te spreken.
Beza stierf in 1605 op 86-jarigen leeftijd. In 1598 had hij zijn hoogleraarsambt neergelegd en in 1600 zijn predikambt.
Beza was geen geniaal man als Calvijn, maar hij is een stoere werker en een getrouw aanhanger geweest van de Calvinistische reformatie. Hij bezorgde een tekstcritische uitgave van het Nieuwe Testament.
O.a. liet hij nog na Vita Calvini en Epistolae et responsa (1575), benevens Icones ilhistrium virorum cum emblematibus (1580). Een uitgave van al zijn werken bestaat niet.