Confessioneel Luthersch theoloog. Na den dood van Harlesz president van de algemeene Luthersche conferentie.
Hij werd geboren 18 Januari 1810 te Körchow bij Wittenberg, studeerde 1829 te Berlijn en Rostock, werd in 1833 opvoeder van hertog Wilhelm en in 1837 van den toenmaligen erfgroothertog Friedrich Franz van Mecklenburg-Schwerin. In 1840 werd hij predikant in Ludwigslust.
Toen had hij al uitgegeven zijn Einleitung in die Dogmengeschichte (1839). In 1844 verscheen zijn Theorie des Kultus der evangelische Kirche.
Daarin stond zijn confessioneel Luthersch standpunt zeer op den voorgrond. In hetzelfde jaar werd hij Superintendent te Schwerin.
In 1848 kwam hij in de „Kirchenregimentliche Kommission”, aan welke de leiding van de „Evangelisch Luthersche landskerk” was opgedragen, en, toen de commissie omgezet werd in den Oberkirchenrat, bleef hij er lid van. Kliefoth liet vele geschriften na.
O. a. Liturgische Abhandlungen, 4 dln (1854).
Acht Bücher von der Kirche (1857).
Bijzondere verdiensten had Kliefoth als exegeet.
Commentaren op Zacharias (1862), Ezechiël (1864—1865), Daniël (1868) en niet het minst de Openbaring van Johannes, 3 dln (1874). Hij schreef ook een Christliche Eschatologie (1886).
Hij is een steunpilaar geweest voor de confessioneel Luthersche richting. Kliefoth stierf in 1895.
Aan hem heeft de Luthersche kerk, in het bijzonder die in Mecklenburg, veel te danken gehad. Vijftig jaren heeft hij grooten invloed op die kerk uitgeoefend.
In zijn eersten tijd stond hij onder invloed van Schleiermacher en Hegel; maar hij wendde zich van beiden af en werd confessioneel Luthersch.