Deze naam beteekent „Palmboom”. Als eigennaam komt hij voor bij vrouwelijke personen en bij plaatsen.
De personen zijn: een schoondochter van Juda (Gen. 38), een dochter van David (2 Sam. 13) en een dochter van Absalom (2 Sam. 14 : 27).Een stad met name Thamar lag volgens Ezech. 47 : 19 in de lijn van de Doode Zee naar Kades, en wordt ook in Ezech. 48 : 28 genoemd. Bovendien ontmoeten we haar in 1 Kon. 9 : 18, waar ze deel uitmaakt van een vestingsysteem, door Salomo aangelegd. Dit vestingsysteem begint in het Noorden met Hazor (vs. 15) en eindigt in hetZuiden met Thamar. Gelijk we Hazor kunnen beschouwen als front tegen Damaskus, zoo Thamar als front tegen Edom. Dejoodsche geleerden, die in den Hebreeuwschen Bijbel de vocaalteekens aanbrachten, hebben ten onrechte in 1 Kon. 9 : 18 Thamar aangezien voor Thadmor, dat in het Noord-Oosten van Syrië ligt. Hierin zijn de Staten-Vertalers hen gevolgd.
Verder komt „Thamar” nog voor in een paar samengestelde plaatsnamen, te weten: BaalThamar, niet ver van Gibea in Benjamin (Richt. 20 : 33), en Hazezon-Thamar (Gen. 14 : 7), dat volgens 2 Kron. 20 : 2 dezelfde plaats is als Engedi, in Juda, bij de Doode Zee.