Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Territoriale stelsel

betekenis & definitie

is het Luthersche systeem van kerkregeering, in onderscheiding van het Gereformeerde, Roomsche, Independentische en Collegialistische. De vader van dit stelsel is Hugo de Groot.

Het berust op de gedachte van het contrat social n.l. dat de vorst zijn macht niet alleen over den staat, maar ook over de kerk bij wijze van stilzwijgend verdrag van het volk ontvangt. Dit stelsel is uitgewerkt door Pufendorf (1632—1694), die den staat grondde in het verdrag, maar aan de goddelijke institutie van de kerk nog vasthield; verder wetenschappelijk verdedigd door Chr.

Thomasius (1655—1728), die de kerk geheel aan den staat onderwierp en in den staat liet opgaan; en nader omschreven door J. H.

Böhmer (1674— 1749) als het recht der overheid om kerkelijke verordeningen voor te schrijven, den eeredienst te hervormen, geschillen over de leer en het leven bij te leggen, synodes bijeen te roepen enz. De voornaamste kenmerken van het territoriale stelsel zijn:1°. Het uitgangspunt van kerkformatie. Dit ligt in de vorstelijke territoriën of gezagsgebieden. In plaats van de ééne Roomsche wereldkerk komen hier de verschillende landskerken. De grenzen van de kerk vallen samen met die van het land. De overheid bepaalt naar den Lutherschen stelregel: „cuius regio, eius religio” d. i. „wiens land, diens godsdienst”, tot welke kerk de onderdanen zullen behooren.
2°. De zetel van het gezag. Alle gezag berust bij den vorst. Hij gebiedt niet alleen over den staat, maar ook over de kerk. Alleen is er verschil over den oorsprong van het gezag. Sommigen meenden, dat de vroegere bisschoppelijke macht op de overheid was overgegaan, zoodat de vorst als summus episcopus d. i. als opperste bisschop de kerk regeerde. Anderen leerden, dat het gezag over de kerk hem toekomt als deel van zijn souverein gezag als landsvorst.
3°. De vorm van bestuursinrichting, of de manier, waarop het gezag wordt uitgeoefend. Dit geschiedt door een consistorie d. i. een soort centraal bestuur, door den vorst benoemd, meestal uit predikanten en niet-predikanten der hoofdstad, waaronder weer generaal-superintendenten en superintendenten stonden. Vandaar wordt dit stelsel ook wel het consistoriaal systeem genoemd.
4°. De standen in de kerk. In plaats van de twee standen in de Roomsche kerk n.l. de clerus en de leeken kwamen hier drie standen:
a. de regeerstand d. i. de overheid, die het gezag uitoefent;
b. de leerstand, d. i. de predikanten, die advies geven over de werking van het gezag en aan wie de zorg voor de zielen is toevertrouwd; en
c. de leekenstand d. i. de gemeente, die alleen heeft te gehoorzamen.

Zie Dr H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht I, 212—214. Kerkelijk Handboekje door P. Biesterveld en Dr H. H. Kuyper, Inleiding p.

V. Dr A. Kuyper, Tractaat van de Reformatie der Kerken p. 45v.v.

< >