wordt verhaald in Matth. 21 : 12-17, Marc. 11 : 11—18, Luc. 19:45, 46; deze evangelisten plaatsen dit optreden van Jezus tegen de ontheiliging van het huis Zijns Vaders in de laatste week, na den intocht in Jeruzalem; Johannes verhaalt een tempelreiniging in het begin van ’s Heeren optreden (2 : 13—28).
Sommigen hebben gemeend, hierin twee verschillende gebeurtenissen te moeten zien janderen, dat de tempelreiniging slechts eenmaal heeft plaats gehad, volgens den één aan het begin, volgens den ander tegen het eind van ’s Heeren openbare leven.
Een herhaling van zulk een daad is niet waarschijnlijk. De synoptische Evangeliën, die slechts één bezoek van Jezus aan Jeruzalem vermelden, konden haar niet anders dan tijdens dit bezoek verhalen. Om chronologische orde is het den evangelisten niet te doen; wel om de macht en grootheid te doen uitkomen van den Messias.
Dat de tempelreiniging, wanneer dan ook voorgevallen, en Jezus’ woord, bij die gelegenheid gesproken, den leiders van het volk als een weerhaak in de ziel heeft geslagen, blijkt uit Matth. 26 : 61, 27 : 40, Hand. 6: 13 v.