Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Synagoge

betekenis & definitie

van het Grieksche awaymyrj, dat eigenlijk vergadering beteekent, is de naam voor de plaats der godsdienstige samenkomsten der Joden. De Hebreeuwsche naam er voor is beth hakkenèseth (eigenlijk huis der vergadering of der gemeente).

Onder de Hellenistische Joden wordt de Synagoge meest ngoasvzn (proseuche, eigenlijk gebed) genoemd; in deze beteekenis is proseuche zeker ook in Handel. 16 : 13 gebruikt.Ontstaan Wanneer de eerste Synagogen zijn opgericht, is niet met volkomen zekerheid aan te geven.

Volgens de Joodsche traditie is de Synagoge vóór-exilisch. Maar ook van Joodsche zijde wordt toegegeven, dat deze opvatting niet meer te handhaven is.

Zeer waarschijnlijk is de Synagoge tijdens de Babylonische ballingschap ontstaan. De nood der ballingen heeft hen zeker tot gemeenschappelijke godsdienstoefeningen gedreven, en na de ballingschap hield het instituut der Synagoge stand en werden er door de teruggekeerden ook in Palestina Synagogen opgericht.

Vooral het besef, dat men toch de Wet des Heeren moest kennen en onderhouden, schijnt het synagogale leven sterk bevorderd te hebben.

In de dagen van Jezus en de apostelen waren de Synagogen door gansch Palestina niet alleen verbreid, maar ook door de overal heen verspreide Joden in andere landen werden er Synagogen onderhouden.

Plaats en bouwtrant Terwijl in Palestina de Synagogen midden in de steden gebouwd werden, schijnt ’t, dat zij buiten ’t Heilige Land vooral aan den buitenkant der steden werden opgericht, om het heidensche leven bij de afgodstempels te vermijden.

’t Was niet noodzakelijk, gelijk wel eens gemeend wordt, dat zij aan water gebouwd werden.

Wat den bouwtrant der Synagoge betreft, daarin waren de gemeenten geheel vrij. Vaste regels bestonden er niet voor.

In ’t begin dezer eeuw heeft men in Galilea elf ruïnen van Synagogen onderzocht. De meeste van deze bestaan uit een breed middenschip met een zuilenrij aan drie zijden, waarop een galerij rust.

De inwendige ruimte heeft meestal de rechthoekige vorm van de Romeinsche basilica.

De Galileesche Synagogen zijn rijk geornamenteerd geweest met specifiek Joodsche ornamentenals dezevenarmige kandelaar, wingerdloof en druiven, palmbladen, granaatappels, enz.

Hadden in vroeger tijd de vrouwen plaats in dezelfde ruimte achter de mannen, later is er eene aparte vrouwenafdeeling in de Synagoge gekomen, meest op eene galerij. In de moderne Synagogen is echter het traliewerk, dat in vele Synagogen rondom de vrouwengalerij was aangebracht, weggelaten, ja zelfs is in Amerika het aantal Synagogen met aparte galerij voor vrouwen kleiner dan die zonder vrouwengalerij; maar men heeft hier dan te doen met Synagogen van Reformgemeenten.

Inwendige inrichting De inwendige inrichting der Synagogen was oorspronkelijk zeer eenvoudig.

Absoluut noodzakelijk was de kast met Heilige schriften, de zgn. ark, zoo genoemd naar de arke Noachs, en ook naar de ark des verbonds in ’t Heilige der Heiligen des tabernakels (teba of arön).

Deze ark, eerst van hout, was later wel van marmer.

De Tora-rollen, geschreven rollen van perkament, moesten er in gevrijwaard zijn tegen vocht.

Vóór de ark bevindt zich een vóórhang, meestal kunstig bewerkt.

Naar de ark stijgt men op met treden.

Verder is er in de Synagoge een platvorm (Hebreeuwsch bima [’t Grieksche /3fj/.ia\ of ook almemor genoemd, welk laatste ’n verbastering is van ’t Arabische woord voor kansel: alminbar).

Dit platvorm of deze tribune bevat een tafel, waarop de wetsrol ter voorlezing uitgerold kan worden De opstelling van dit platvorm is verschillend. Soms wordt ’t gescheiden van den voorlezerslessenaar, soms er mee vereenigd.

In ’t laatste geval staat de voorlezerslessenaar op het platvorm met de leestafel.

Het platvorm staat vlak bij de heilige ark, of in het midden van de Synagoge.

De opstelling in het midden (b.v. in de groote Portugeesche Synagoge te Amsterdam) is vooral nuttig in een groote Synagoge, om den voorlezer beter te doen verstaan.

Echter zijn er ook bezwaren tegen deze opstelling, vooral voor het uitzicht van hen, die achter de tribune zitten, waarom, zij ’t onder veel protest, in vele nieuwe Synagogen de tribune niet meer in ’t midden geplaatst is.

Op de tribune staat ook nog een stoel of bank voor den persoon, die de tora-rol bij ’t oprollen moet vasthouden.

Werd vroeger vanaf de tribune gepredikt, tegenwoordig hebben vele Synagogen een kansel vóór in ’t gebouw, vlak bij de heilige wetskast, of soms aan een pijler aan een der zijwanden. Oudtijds had men niet veel zitplaatsen in de Synagogen, maar later werden voor alle bezoekers zitplaatsen aangebracht.

Terwijl de verlichting vroeger met olie geschiedde, werden later kaarsen gebruikt, en tegenwoordig is de moderne verlichtingswijze ook gewoonte in de Synagoge.

Als herinnering aan den ouden tijd branden voor de voorlezerslessenaar nog twee kaarsen, terwijl in de zgn. „eeuwige lamp” vóór de ark, ter herinnering aan het nooit gebluschte licht in den tempel, nog olie gebrand wordt.

Synagogenbeambten Als zoodanig moeten genoemd worden de „overste der Synagoge”, die de godsdienstoefening te leiden en de functies daarbij te verdeelen heeft. Dit was oudtijds een eereambt.

Hem staat een bezoldigd dienaar ter zijde, die voor ’t aanbrengen en wegbrengen der Schriftrollen te zorgen heeft en voor ’t doorgeven van de aanwijzingen van den „overste der Synagoge”. Deze dienaar heette oudtijds chazan, later schamasch. In groote gemeenten was er naast dezen dienaar nog een tweede, die tot taak had met een hamer aan de deur der Synagoge of zelfs aan de deur van ieder gemeentelid te kloppen en op te roepen tot de godsdienstoefening.

Bijzondere ambten in de Synagoge. Het belangrijkste ambt, dat zich in de Synagoge vormde, is dat van „voorbidder" of „voorzanger”, ook chazan genoemd.

Was ’t oorspronkelijk zijn werk, de gebeden voor te zingen, en zoo voorbidder te zijn, het bidden trad almeer op den achtergrond voor ’t zingen, en als voornaamste eisch werd gesteld het bezitten van een goede stem.

Na de uitvinding der boekdrukkunst konden de gemeenten allengs ook den voor bidder missen, maar de voorzanger behield een plaats van groot gewicht.

Eerst sedert de laatste eeuw treedt de Rabbijn ook in de Synagoge op. Tot diep in de Middeleeuwen waren de Rabbijnen geen aangestelden door de gemeente, maar vrijwillige volksleeraars, geacht om hun geleerdheid. Maar ook na 1350, toen zij een bezoldigd gemeente-ambt gekregen hadden, verschijnen zij slechts zelden bij de openbare godsdienstoefeningen; zij baden meest in ’t leerhuis met hunne leerlingen.

In den nieuweren tijd komt de prediking in de Synagoge, gelijk in vroeger tijd, weer meer tot haar recht.

En daarbij komt de Rabbijn meer naar voren in de Synagoge.

In West-Europa houden zij voortdurend leerende voordrachten. In de Joodsche Reformgemeenten bestaat de toeleg almeer van de liturgische handelingen op te dragen aan de Rabbijnen.

De godsdienstoefening in de Synagoge. De dienst in de Synagoge is voornamelijk een liturgische dienst.

Bij dien dienst treden vooral twee deelen uit de Schrift op den voorgrond: de Wet en de Psalmen.

In de liturgische gebeden zijn vele Psalmen letterlijk ingevoegd.

En de Wet is voor den Jood feitelijk het een en het al in den godsdienst, zoodat de Wetslezing de voornaamste plaats inneemt in den dienst in de Synagogen.

Wel wordt op Sabbath na de plechtige wetsvoorlezing ook een deel uit de andere boeken van het Oude Testament gelezen, maar dat is slechts een zekere aanvulling van de wetslezing.

Dat de dienst meest liturgisch is hangt hiermee saam, dat de Synagoge een zekere nabootsing nog geven wil van den ouden tempeldienst, en dat voor de Joden, na de verwoesting des tempels, nu de offers niet meer gebracht kunnen worden volgens de wet, de gebeden in de plaats der offers zijn getreden.

Aan ’t slot van plechtige diensten in de Synagoge wordt door de daartoe bevoegden, de mannen van priesterlijk geslacht, ’t zij ze een ambt hebben of niet, de priesterlijke zegen uit Num. 6 :24 v.v. uitgesproken over de verzamelde gemeente.

Voor litteratuur over de Synagoge zie men het magistrale werk van Ismar Elbogen, Der jüdische Gottesdienst in seiner geschichtlichen Entwicklung, 2e druk, Frankfurt am Main, 1924, waar ook tal van verdere bronnen opgegeven worden.

< >