Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Seth

betekenis & definitie

Tweemaal wordt in de Heilige Schrift melding gemaakt van de geboorte van Seth: in Gen. 4 : 25 v. en in Gen. 5 : 3. In Gen. 4 maakt het geboortebericht deel uit van het beeld, dat hier gegeven wordt van het leven van het eerste gezin; in Gen. 5 wordt het gegeven als onderdeel van de lijst der uit Seth voortkomende geslachten.

Allereerst dus een woord over Gen. 4 : 25 v. en dan over Gen. 5.In Gen. 4 : 25 v. wordt onder aanknooping aan 4 : 1 („wederom bekende Adam”) Seths geboorte gesteld na Abels dood. En in nauw verband daarmede wordt een woordspeling gemaakt tusschen den naam Seth (eigenlijk Sjëth) en het Hebreeuwsche werkwoord sjïth, Vandaar: „en zij noemde zijn naam Seth, want God heeft mij ander zaad gesteld voor Abel, dien Kaïn gedood heeft”. Hieruit is wel eens opgemaakt, dat Seth ook inderdaad „plaatsvervanger” of iets dergelijks beteekent. Men vergeet daarbij echter twee dingen. Allereerst, dat aan de Hebreeuwsche taalwetten veel meerrecht geschiedt, wanneer niet de mensch maar God zelf als onderwerp der handeling gezien wordt en dus Seth verklaard wordt als „steller”, „gever” (is de Heere). En voorts dat bij de naamgevingen in het Oude Testament niet naar taalwetten maar naar klankovereenkomst wordt gehandeld.

Zoo wordt Ruben in verband gebracht met „zien” en „zoon”, Samuël met „hooren” en „God”, wat, taalkundig gezien, niet mogelijk is. Wat de naam Seth wel beteekent, weten we niet.

In Gen. 5 wordt aan Seth een plaats aangewezen in de geslachtslijst van die afstammelingen van Adam, die in onderscheiding van de Kaïnieten trachten naar gemeenschap met den Heere. De hier genoemden staan dan ook bekend onder den naam van Sethieten.

Het eerste, wat hier treft, is, dat hier teruggegrepen wordt op Gen. 1 : 27. Daarbij wordt er alle nadruk op gelegd

1°. dat de mensch geschapen is naar de gelijkenis Gods,
2°. dat hij zich in tweeërlei verschijningsvorm vertoont, den manlijke en den vrouwlijke, en
3°. dat die beide, ieder voor zichzelf en beide tezamen, den naam „mensch” dragen.

Daardoor wordt nog eens man en vrouw als volkomen gelijkwaardig gesteld en beider levenstaak in het vertoonen van de gelijkenis Gods aangeduid.

Met dat voorop te stellen wordt tevens de signatuur van deze over Seth uit Adam uitgroeiende geslachten aangegeven. Terwijl de Kaïnieten de steeds meer om zich heengrijpende vervreemding van God en de daaruit voortvloeiende levensverarming trachten te vergoeden door eigen cultuurverheffing, ook al kan deze alleen verkregen worden over den weg van egocentrische levensbeweging, zoeken de Sethieten levensverrijking door het wandelen in de wegen Gods, zoodat uit hen niet alleen een Henoch kan voortkomen, maar met verlangen wordt uitgezien naar de opheffing van den goddelijken vloek over het aardrijk (5 : 29). Geen wonder, dat juist hier de man gevonden werd, die de stamvader worden kon der tweede menschheid (6 : 5—8).

Daarbij mag intusschen niet uit het oog worden verloren, dat we bij de Sethieten slechts van „betrekkelijk goed” mogen spreken. We mogen niet toegeven aan de gedachte, als zou hier de zuiverheid der Godskennis zijn bewaard en dienovereenkomstig de zuiverheid van levensvorm zijn gehandhaafd. Ook hier is in- en doorwerking der zonde, gelijk Gen. 5 : 5—8 onomwonden zegt.

Twee dingen dienen hierbij nader te worden besproken.

Allereerst de buitengewoon hooge levensduur der Sethieten. Van Adam tot en met Noach worden in Gen. 5 tien geslachten opgesomd. Daarbij wordt van ieder aangegeven

1°. zijn leeftijd bij de geboorte van zijn oudsten zoon,
2°. zijn verdere levensduur en
3°. de totaalsom van zijn geheele leven.

Als ik het goed zie, wordt daarbij tweeërlei beoogd.

a. Daardoor wordt de tijdsverhouding, waarin de zondvloed staat tot de schepping, nauwkeurig vastgelegd. Immers door de onder 1° gegeven getallen bij elkander op te tellen en de 100-jaren van Gen. 7 : 6 erbij te voegen, krijgen we het bedoelde totaal.

Voor wie rekenen wil, rijzen hier echter allerlei moeilijkheden. Immers de Hebreeuwsche tekst, de Samaritaansche tekst en de Grieksche vertaling wijken juist hier onderling sterk van elkander af. Tellen we de cijfers van den Hebreeuwschen tekst bij elkander, dan krijgen we 1656 jaren; die van den Samaritaanschen tekst geven 1307 jaren, terwijl die van de Grieksche vertaling niet minder dan 2242 jaren bieden.

Nu gaat het hier zeker niet aan om de tweede en derde getuige eenvoudig uit den weg te schuiven. Met een groot gebaar is hier niemand geholpen en wordt de moeilijkheid niet opgelost. In welke richting deze oplossing kan worden gezocht, kan ik niet zeggen. Hier past ons groote bescheidenheid.

b. Daardoor wordt in het licht gesteld welk een groote levenskracht in die oude geslachten gewerkt heeft en hoe de doorwerkende zonde ook in dit opzicht haar doodend geweld heeft doen gevoelen (vgl. Gen. 6 : 3). Dat daarbij vegetarisme zijn invloed zou hebben doen gelden, is een bewering, die op niets rust.

Men heeft getracht deze groote jarenreeksen tot kleinere proporties terug te brengen door de onderstelling, dat de Heilige Schrift tot op Abraham met jaren driemaandelijksche perioden bedoelt, tot op Jozef achtmaandelijksche perioden, en eerst daarna onze twaalfmaandelijksche perioden. Anderen hebben beweerd, dat met de aartsvaders van Gen. 5 eigenlijk geen personen, maar stammen werden bedoeld en dat de aan hun toegewezen jaren niet anders waren dan de tijd van het zelfstandige stambestaan. Het is intusschen ook zonder meer duidelijk, dat daarmede aan den zin der Heilige Schrift geweld wordt aangedaan. Trouwens, deze wisseling van jaarbegrip vinden we nergens. Zoo ver we kunnen teruggaan vinden we öf het maanjaar van 12 maanden öf het zonnejaar van 12 maanden, dus jaren van 354 of 365 dagen.

Twee factoren hebben hier samengewerkt: de eenvoudige sociale verhoudingen en de bewarende kracht van een godzalig leven. We staan hier voor de avondschemering van de levensheerlijkheid van het paradijs.

Voorts dient even de aandacht te worden gevestigd op het feit, dat we ook buiten de Heilige Schrift hooren van den buitengewonen levensduur van de menschen uit den oertijd. Zoo weten de Babyloniërs evenals het Oude Testament van tien oerkoningen te spreken. Ook Egypte heeft het over tien heerschers van den oertijd, wier levensduur verre dien van later tijden overschreed. En de Indiërs spreken van een gestadigen teruggang van den duur van het menschelijke leven.

De hoogste cijfers geeft Babel, dat aan de tien koningen, welke aan den zondvloed zijn voorafgegaan, niet minder dan 432.000 jaren toekent. Hoe degenereerend echter juist hier de traditie gewerkt heeft, blijkt reeds uit het simpele feit, dat hier niet slechts van tien koningen wordt gesproken, maar bovenal dat ze alleen tot koningen van Babel worden gemaakt.

Intusschen leert ons het feit, dat alle volken der oudheid, ook de Grieken, spreken van buitengewonen levensduur, hoe inderdaad in den aanvang de levensstuwing veel krachtiger heeft gewerkt dan wij ons kunnen voorstellen. Dat daarbij het geslacht der Sethieten boven de andere uitging, mag zonder meer worden aangenomen op grond van het feit, dat wel van hen en niet van de Kaïnieten de levensduur wordt medegedeeld.

< >