De naam van de hoofdstad van Susiana, de winterresidentie der Perzische koningen, gelegen aan de Choaspes, waarschijnlijk daar waar thans het dorp Schusch ligt. Sjusjan (Susan) beteekent lelie, vooral een witte lelie.
Deze bloem komt voor als sieraad aan de zuilen van den tempel (1 Kon 7 : 19). Twee Psalmen hebben het opschrift op Schüschan en Schóschannim, vertaald door: eene lelie der Wet; leliën der Wet (Ps. 60 : 1; 80 : 1).
Sommige geleerden zijn van meening dat deze bloem dezelfde is als de Egyptische lotus. De naam dezer stad is dus een charitatief.
Zij wordt betrekkelijk veel genoemd in het boek Esther, gelijk voor de hand ligt (Neh. 1:1; Esth. 4:8, 16; 9:13, 14, 15, 18; de burg Susan: Esth. 1:2,5; 2:3,5,8; 3 : 15; 8 : 14; 9 : 6, 11, 12 en Dan. 8 : 2; de stad Susan: Esth. 3 : 15; 8 : 15; Susanchieten zijn lieden van Susan: Ezra 4:9; het woord sjusanak dat gebruikt wordt in Ezra 4 : 9 voor Susanchiet was volgens Schrader de naam voor het gebied van Susa, maar volgens Frdr. Delitzsch de naam van den voornaamsten god der inwoners van Susan).Susa heeft een groote beteekenis in de geschiedenis der opgravingen. In 1802 werd Georg Friedrich Grotefend door een zijner vrienden opmerkzaam gemaakt op de inschriften van Persepolis. Sindsdien begon men met de ontcijfering daarvan welke langzaam doch gestadig voortgang maakte. Tegen het midden van de 19de eeuw was men zoover gevorderd met de ontcijfering dat men wist te doen te hebben met het Oud-Perzisch en met de taal, welke destijds in de provincie Susiana werd gesproken. Dit Susiaansche schrift bleek te bestaan uit 112 onderscheiden teekens. Sinds 1897 werden verdere opgravingen gedaan te Susa onder leiding van Jules de Morgan.
Hij ontdekte o.a. de wettenbundel van Chammoerapi. De reliefs te Susa aan den dag gebracht gaven een hooge gedachte van de kunst van Susiana reeds geruimen tijd vóór de 12e eeuw voor Christus. Doch veel hooger klimt de kennis van Susa en haar burcht op als resultaat der opgravingen. Thans weten we dat in deze burcht der Elamieten, die van hun hoogland zoo vaak afdaalden in de vlakte van Sinear om te rooven en te plunderen, bewijzen zijn gevonden van de macht die koning Doengi, koning van Soemer en Akkad, gehad heeft over deze stad. Doengi was de zoon van Oer-goer, en regeerde zeer lang en zeer gelukkig bijna 60 jaar, terwijl hij zijn vader opvolgde ongeveer 2456 v. Chr.
Het dioriet blok door De Morgan in den winter van 1901/02 gevonden in den ruïnenheuvel van den burcht Susa, dat de voornaamste bron is voor de kennis van de wetten van Chammoerapi, is 2.25 M. hoog, heeft aan den voet een omvang van 1.90 M., en aan den top 1.65 M. Het is ongeveer 1200 v. Chr. naar alle waarschijnlijkheid van Sippar door den koning Koedoer Nanchoendi van Elam naar Susa gebracht en gewijd aan zijn god Sjoesjinak (zie boven). Echter op deze zuil zijn een zevental kolommen weggebeiteld om ruimte te maken ter verkondiging van den roem van hem die dit vadalisme bedreef. Aan dit veronderstelde voornemen is geen gevolg gegeven, om welke redenen dan ook. Cyrus de koning der Perzen die den Joden toestond het huis des Heeren te Jeruzalem te bouwen volgde daarin een gedragslijn waarnaar hij o.a. ook te Susa maatregelen had getroffen tot den opbouw van haar oude tempels.