14 Januari 1903 brak er te Amsterdam onder de arbeiders van het Blauwhoedenveem een staking uit, die in korten tijd gevolgd werd door een staking bij verschillende andere categorieën van transportarbeiders. Vrijdag 30 Januari 1903 proclameerden de spoorwegarbeiders der H.
IJ. S.
M. een solidariteitsstaking, waaraan ook arbeiders der Staatsspoorwegen deelnamen. Zaterdag 31 Januari werd de staking uitgebreid tot Haarlem, Den Haag, Rotterdam, en andere plaatsen in Nederland.
J. Oudegeest was leider der spoorwegstaking.
Het geheele treinverkeer tusschen de groote steden was in de war. Er reden slechts enkele treinen.
De Regeering en de spoorwegdirecties waren op deze staking niet voorbereid. Nog 31 Januari werd de spoorwegstaking opgeheven, nadat de directies alle eischen der stakers hadden ingewilligd.De Regeering nam on middellijk maatregelen om een herhaling van het gebeurde te voorkomen. De lichtingen 1900 en 1901 der Nationale Militie werden tegen 10 Februari onder de wapenen geroepen. Het garnizoen te Amsterdam werd versterkt. Minister Kuyper diende bij de Tweede Kamer drie wetsontwerpen in:
a. tot aanvulling en wijziging van het Wetboek van Strafrecht, waarbij staking van het spoorwegpersoneel werd strafbaar gesteld;
b. tot verhooging van hoofdstuk VIII der staatsbegrooting voor 1903, uit welke verhooging de kosten eener militaire spoorweg-brigade konden worden bestreden;
c. tot het instellen van een onderzoek ten aanzien van de rechtsverhoudingen en de voorwaarden waaronder het personeel bij het spoorwegbedrijf in dienst is.
Voorts werd een Algemeene Maatregel van Bestuur aangekondigd, waarbij aan de Spoorwegdirectiën de verplichting werd opgelegd de rechtspositie, dienstvoorwaarden en loonen van het personeel te regelen in een reglement, dat door de Regeering moest worden goedgekeurd.
Van socialistische en anarchistische zijde kwam hevig verzet tegen de aangekondigde wetsontwerpen. Nadat op 2, 3, en 4 April de wetsontwerpen in de Tweede Kamer waren behandeld, brak op Maandag 6 April een nieuwe staking uit onder het spoorwegpersoneel, thans een politieke staking, die door dwang de aanneming der stakingswetten wilde voorkomen. Op 8 April werd ook een algemeene staking geproclameerd. De Regeering was op alles voorbereid en greep krachtig in. Het aantal stakers was betrekkelijk gering. Donderdag 9 April werden de stakingswetten aangenomen door de Tweede Kamer, Zaterdag 11 April door de Eerste Kamer.
Inmiddels was de staking reeds op Vrijdag 10 April opgeheven. Zij was volkomen mislukt. De spoorwegarbeiders, die niet binnen 24 uur na het uitbreken der staking, den arbeid hervat hadden, waren en bleven ontslagen. Zie: Actestukken der Samenzwering, Wageningen 1903.