Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Sodomsappel

betekenis & definitie

Een fraaie op een appel gelijkende vrucht, die in de omstreken van het verdelgde Sodom zou groeien en van binnen inplaats van heerlijk vruchtvleesch niets dan stof en asch zou bevatten. Het woord komt in de Heilige Schrift niet voor; wel bij Josephus.

De meeste plantkundigen houden dezen appel voor de vrucht der osjoerstruik (calotropis procera) een woestijnheester, die tot de familie der zijdeplanten (asclepiadaceae) behoort en in de dorre steppen van Afrika en Azië, vooral rondom de Doode zee groeit. De groote, ronde, roodwangige vruchten bevatten van binnen niets dan eenige behaarde zaadjes.

Wijl echter deze vruchten niet veel op een appel gelijken, meenen anderen, dat men door sodomsappels moet verstaan de eironde gele vrucht der nachtschade van Jericho (solanum coagulans) van de familie der nachtschaden (solanaceae), die overal in het wild in het Jordaandal gevonden wordt. De inhoud dezer vruchten wordt dikwijls door een zwam of door den steek van een insect in een zwart poeder veranderd.

Nog andere plantkundigen houden de vruchten van de tot de komkommers (cucurbitaceae) behoorende kolokwint (citrullus colocynthis) voor sodomsappels. Ook de bassorahgalappels, die door een steek van een galwesp (cynips insana) op eiken ontstaan, worden in het Oosten wel sodomsappels genoemd.

< >