Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Snarenspel

betekenis & definitie

Het woord snarenspel komt in onze Staten-vertaling voor in 1 Sam. 18:10; 19 : 9; Job 30 : 9; Ps. 69 : 13; 77 : 4; 150:4; Pred. 2:8; Klaagl. 3 : 14, 63; 5 : 14. Voorts vinden we in Jes. 38:20 „op snarenspel spelen” en 2 Kon. 3 : 15 „op de snaren spelen”.

In 2 Sam. 6 : 5 hebben de vertalers het woord ingeschoven. Ten onrechte echter.

Hier moet met zeer geringe tekstverandering worden vertaald: „En David en geheel Israëls huis verheugden zich met alle macht voor des Heeren aangezicht, met liederen en cithers en harpen en tamboerijnen en schellen en cimbalen”.Wat nu de andere plaatsen betreft, is de vertaling van Pred. 2 : 8 ten eenenmale onzeker, om niet meer te zeggen. „Snarenspel, ja allerlei snarenspel” is de weergave van twee Hebreeuwsche woorden, die hier alleen voorkomen en naar wier zin reeds de oude vertalingen geraden hebben. Ook nu kennen we de woorden niet. De tekst is onvertaalbaar.

In de overige plaatsen vinden we vormen of afleidingen van het werkwoord niggen, dat „tokkelen” beteekent. Het geschiedde op snaarinstrumenten, waarvan de snaren bestonden uit darmen of vezeldraden. Hieraan werd met de vingers getrokken of daarop werd geslagen met een staafje van hout, been of metaal. Ze waren betrekkelijk klein, daar ze bij het gaan bespeeld konden worden (zie 1 Sam. 10 : 5; 2Sam.6:5; Jes. 23 : 16).

In het Oude Testament worden twee specifiek Israëlietische snaarinstrumenten genoemd: de kitinör en de nèbel. De eerste herinnert aan onze cither. Uit Egyptische en Assyrische afbeeldingen zien we, dat de speler het instrument droeg onder den linkerarm, terwijl hij met de rechterhand tokkelde. De nèbel schijnt behoord te hebben tot de klasse der harpen, waarvan we uit Egypte en Babel meerdere kennen.

< >