Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Smet

betekenis & definitie

Tot de straffen van de zonde behoort ook de smet, dat is de innerlijke verdorvenheid van onze ziel. Schuld en smet zijn de beide zijden der zonde, die altijd samengaan.

Zonde is schuld, omdat zij tegen de gerechtigheid, en smet omdat ze tegen de heiligheid Gods ingaat. Nu is over de erfschuld en erfsmet (zie de artt.) reeds gehandeld.

Daarom over de smet nog slechts dit. Door de zonde werd het beeld Gods verwoest en Adams ziel geheel verontreinigd, zoodat hij van nature werd onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad.

Zelfs een heiden als Terentius sprak van een ondeugd allen aangeboren. Rome leert, dat Adam alleen de bovennatuurlijke gaven door zijn val verloor maar de natuurlijke ongeschonden behield.

De Lutherschen leerden, dat Adam een stok en een blok geworden is. Hiertegenover stelden de Gereformeerden, dat de mensch na den val het beeld Gods in ruimeren zin behield.

Adam hield niet op mensch te zijn maar hij zou al zijn gaven en krachten, als hij niet wedergeboren was geworden, in den dienst der zonde besteed hebben. Deze smet der zonde of verontreiniging der ziel is de bron van altijd weer nieuwe zonden.

Door de herschepping wordt ze in beginsel weggenomen, maar een geloovige blijft tot zijn dood toe de inwonende zonde in zich omdragen.

Bij niet wedergeborenen openbaart zich het innerlijk verderf der ziel op onderscheidene wijze.

Op aarde nog niet in al haar verschrikkelijkheid, omdat God door zijn gemeene (algemeene, beteugelende) gratie (genade) dit verhindert. Maar ook afgezien hiervan is er verscheidenheid in de openbaring van de smet der zonde.

Bij het eene volk openbaart zich de zonde sterker in den vorm van onkuischheid, wreedheid en leugenachtigheid dan bij het andere. En dat gaat ook door bij de geslachten, families en gezinnen.

Zoo groot is de macht van het voorbeeld en de invloed van het milieu, waarin een kind geboren en opgevoed is. Daarbij, naarmate een mensch meer aan bepaalde booze lusten en gedachten toegeeft, naar diezelfde mate wordt ook de kracht, om aan dezen vorm van verdorvenheid weerstand te bieden, zwakker.

Zonde baart zonde. Wie de zonde doet, wordt — als Gods onweerstandelijke genade niet tusschenbeide komt — almeer een dienstknecht der zonde.

Daarom wordt in de Heilige Schrift de zonde vergeleken bij de melaatschheid en den kanker. Zelfs Gods kinderen hebben nog hun boezemzonden en zij weten wel, hoe ze daartegen ’t meest te strijden hebben.

< >