Het smaakzintuig vinden we in den mond; hoe iets smaakt, proeven we voornamelijk met onze tong. De z.g. smaakbekers, waarin de smaakzenuwtjes beginnen en vanwaar ze naar de hersenen gaan, worden voornamelijk gevonden in het slijmvlies op den rug van de tong en aan de randen er van; met de punt van de tong kunnen we ook wel proeven, maar niet zoo goed en met de onderkant in ’t geheel niet.
Ook het zachte verhemelte neemt aan den smaakzin deel, maar de lippen, het tandvleesch en het slijmvlies der wangen niet. Om iets te kunnen proeven moet het opgelost zijn of eerst in het speeksel in den mond oplossen.
De elementaire smaakindrukken zijn: zoet, zout, bitter en zuur. Voor tal van smaakindrukken hebben we geen naam en zeggen dan: dit smaakt naar dit of dat.
Bij verschillende lichamelijke ziekten vinden we een beslagen tong, waarmee men niet zoo goed proeven kan, zoodat de zieke er over klaagt, dat ’t eten hem niet smaakt. Hebben er in den mond rottingsprocessen plaats, zooals bij iemand met een slecht gebit, dan kan zoo iemand voortdurend een viezen smaak in den mond hebben.