is ontleend aan het verhaal in Hand. 8 : 9—24, waar wij lezen, dat Simon, de toovenaar te Samaria, toen hij zag, dat de apostelen door oplegging der handen den Heiligen Geest mededeelden, hun geld aanbood, zeggende: „Geeft ook mij deze macht, opdat, zoo wien ik de handen opleg, hij den Heiligen Geest ontvange”, waarop Petrus hem bestrafte en zeide: „Uw geld zij met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt, dat de gave Gods voor geld verkregen wordt” (vss. 19—20). Simonie in strikten zin genomen is dus het aanbieden van geld om geestelijke gaven te verkrijgen; maar het werd al spoedig ook toegepast op het aannemen van geld of geschenken om geestelijke gaven mede te deelen.
Beide, het koopen en verkoopen van geestelijke gaven voor geld, werden er door aangeduid.Dit woord heeft een lange geschiedenis. Niet slechts het koopen en verkoopen van gaven, maar ook van de kerkelijke wijding en van kerkelijke ambten werd als simonie veroordeeld. Op de Synode te Orleans, 533, moest de kerk de simonie der Frankische vorsten, die de bisdommen voor geld verkochten, reeds veroordeelen en haar rechten, om zelf haar geestelijken te verkiezen, trachten te handhaven. In de 11e eeuw rekende bisschop Burchard I van Worms niet alleen het koopen van een wijding, maar ook van een prebende (inkomen, rente, opbrengst van een stichting) ja zelfs het verkrijgen van een bisdom door begunstiging en beloften als simonie. Onder de pausen hebben (Leo IX, 1048—1054, Nicolaas II, 1058—1061, en vooral Gregorius VII [Hildebrand] 1073—1085) de simonie met kracht bestreden. Leo IX tastte de simonie en het concubinaat der geestelijken met kracht aan.
Onder Nicolaas II verbood een Roomsche synode in 1059 aan de geestelijken onvoorwaardelijk een kerk uit de handen van een leek aan te nemen. En Gregorius VII vaardigde op de vastensynode (1075) een edict uit niet alleen tegen de investituur d. i. het verleenen van kerkelijke ambten door leeken, maar ook tegen de simonie d.i. tegen het verkoopen van geestelijke ambten door wereldlijke personen.
Ook in de Luthersche en Gereformeerde kerken werd de simonie ten strengste verboden en met excommunicatie gestraft. De overheid in ons land vorderde zelfs van predikanten vóór hun toelating den eed, dat zij op geenerlei wijze eenige gaven of giften zouden geven of beloven, doen geven of doen beloven om een beroep, collatie, presentatie of approbatie te bekomen. Bij de Nederlandsche Hervormde kerk geldt nog de bepaling, dat een candidaat vóór zijn toelating moet verklaren, „dat hij ter verkrijging van eenige standplaats geen overeenkomst heeft aangegaan, of giften gegeven, of nimmer zal aangaan of geven, en dat hem niet bekend is, dat zij door iemand van zijnentwege of te zijnen behoeve aangegaan of gegeven zijn, of aangegaan of gegeven zullen worden; en dat hij ook nimmer een standplaats zal zoeken of aannemen, welke hij kan vermoeden dat door eenige bedingen, beloften of welke middelen ook van voorafgegane overeenkomst aan hem wordt opgedragen.” In de Christelijk Gereformeerde kerk vóór 1892 was de eed tegen de simonie ook gebruikelijk, maar met de vereeniging in 1892 is hij in de Gereformeerde kerken afgeschaft. Volgens art. 80 der Kerkenordening is de simonie een tuchtwaardige zonde, die met schorsing, eventueel met afzetting gestraft moet worden. Elke koophandel met geestelijke gaven en ambten is in ruimer zin simonie en mag in Christus’ kerk niet worden geduld. Daaruit volgt echter niet, dat het geven van honorarium aan predikanten, die in een vacante gemeente preeken; of geschenken bij het toelaten tot het Avondmaal, die als liefdegaven uit dankbaarheid voor het onderwijs geheel vrijwillig geschonken worden, als simonie te veroordeelen zouden zijn.
Zie Dr H. Bouwman De Kerkelijke Tucht, blz. 272; Joh. Jansen, De Kerkelijke Tucht, blz. 340; Heraut, 1915 no. 1942.