komt voor in Luc. 13:4, waar sprake is van de toren van Siloam, die op achttien man viel en hen doodde. De boodschap van den moord op de Galileërs herinnert den Heiland aan een andere ramp, zeer waarschijnlijk van betrekkelijk jongen datum, waaromtrent ons verder weinig meer bekend is.
In Joh. 9:7 en 11 wordt dezelfde naam wederom genoemd en heet dan het badwater Siloam, gelegen dicht bij de plaats waar het mestdal (Tyropeon-dal), dat Jeruzalem van Noord tot Zuid doorsneed, uitloopt in het Kidron-dal, ten Zuid-Oosten van den tempel. In het woord Siloam schuilt de beteekenis van het werkwoord zenden of liever leiden (water-leiding, Joh. 9 : 7).
In Jes. 8 : 6 wordt met Siloah waarschijnlijk dezelfde vijver bedoeld als in het Nieuwe Testament. Wat nu de melding van het ongeluk met den toren van Siloam betreft uit Luc. 13 : 4 in verband met Pilatus’ moord op de Galileërs uit vs 1, het is heel wel mogelijk dat dit een bouwongeval is geweest, dat heeft plaatsgegrepen bij de bouwwerken aan de Siloamwalerleiding, door Pilatus uitgevoerd met geld genomen uit den tempelschat.Met den Koningsvijver bij de bronpoort wordt in Neh. 2 : 14 en 3 : 15 vrijzeker deze zelfde vijver bedoeld.
Schuins tegenover het badwater Siloam ligt het armelijk uitziend kleine dorp van denzelfden naam, bewoond door Arabieren, wonende in hutten, die vroeger hebben gediend tot grafspelonken.