of Sequenzen (lat. sequentia). In het oude kerkgezang gaf men uitdrukking aan een gevoel van geestdrift of vreugde door langgerekt gejubel zonder tekst.
Dit gejubel sloot zich aan bij het Halleluja, en het werd dan gezongen als een langdurige a. Als een uitgieting van vreugde, noemde men het pneuma, waaruit later, omdat het op het Halleluja volgde, de naam sequenzen (lat. sequentia = vervolg) ontstond.
Daar hun omvang steeds grooter werd, zocht men naar een middel om het moeilijke van het zingen weg te nemen en dit middel vond men in het onderschrijven van een tekst. Tusschen 830 en 840 maakte een Fransche priester in Junéges aan de Seine een aanvang daarmede, la hem gaf Notker Balbulus van Sint Gallen (840—912) vijftig zulke sequenzen, van welke Media in vita sumus de meest bekende is.
Omdat de tekst oorspronkelijk meer proza was dan metrische versbouw, noemde men de sequenzen ook prosen. Nog in de 10e en 11e eeuw kende men geen andere sequenzen dan die van Notker. in het midden der 12e eeuw ontstonden andere sequenzen en wel in berijmden tekst.
De berijmde sequenzen waren zeer geliefd zoowel in Duitschland en Frankrijk als in Engeland. Het volk verstond ze goed.
Ze werden de voorloopers van het Duitsche kerkgezang. Alleen in Italië zag men ze voor een gevaarlijke nieuwigheid aan.
Daarom approbeerde paus Plus V in 1586, toen het Brevier opnieuw bearbeid werd, uit 100 er slechts 5, die dus officieel goedgekeurd zijn. Het zijn1°. Victimae paschali laudes op Paschen uit de 11e eeuw.
2°. Veni sancte spiritus op Pinksteren, óf van koning Robert van Frankrijk (✝ 1031) óf van Hermanus Contractus (✝ 1054).
3°. Lauda Sion, Salvatorem van Thomas Aquinas (✝ 1274).
4°. Stabat mater dolorosa, op het feest der zeven weeën van Maria van Jacopone de Todi (✝ 1306).
5°. Dies irae, dies illa van Thomas van Celano (1250). (Jos. Kehrein, Lateinische Sequenzen des Mittelalters, Mainz 1873.)