was de zoon van een centurio te Carthago. Hij ontving een uitstekende Grieksch-Romeinsche opvoeding en muntte na volbrachte studie uit als rechtsgeleerde en rhetor.
Omstreeks hetjaarl90 werd hij tot het Christendom bekeerd. Hij was gehuwd en heeft waarschijnlijk nooit een kerkelijk ambt bekleed.
Doorgaans verbleef hij in Carthago, somtijds ook in Rome en Griekenland. Hij was een man met een vurig karakter, een man uit één stuk.
Hij spaarde niemand, bovenal zichzelven niet. Van aanzien des persoons was hij verre.
In gespierden Punischen stijl, beeldrijk en dikwerf hoog-oratorisch, heeft hij in zijn Apologeticum het Christendom verdedigd en het Heidendom met groote vrijmoedigheid de handschoen in het aangezicht geworpen. Zijn polemiek is snijdend, ironisch, soms sarcastisch.
Als jurist wist hij logisch goed te onderscheiden. Hij was wel door de heidensche filosofie gevormd, maar na zijn bekeering tot het Christendom had hij een afkeer van alle filosofie.
Daarin ging hij veel te ver.
Van hem is het gevleugelde woord : „Wat heeft Athene met Jeruzalem gemeen ? Wat de kerk met de academie ? Na de verschijning van onzen Heere Jezus Christus is er geen wijsbegeerte meer noodig”.
Tertullianus was een geducht bestrijder van het Gnosticisme en hij legde altoos den nadruk op de feitelijkheid van het Christendom. Een ijveraar was hij voor de ascese.
Vandaar dat hij zooveel gevoelde voor de Montanisten. Zijn gloedvolle sympathie voor dezen vloeide niet voort uit een welbehagen in hun leer, maar wel uit diepen eerbied voor hun streng zedelijk leven.Tertullianus heeft vele zeer belangrijke geschriften nagelaten.
1°. Strijdschriften tegen Heidenen en Joden. Het meest bekende is adversus gentes d. i. tegen de Heidenen. Hij schreef ook adversus Judaeos d. i. tegen de Joden.
2°. Strijdschriften tegen de ketters:
a. tegen de Gnostieken (Hermogenes, Valentinianus),
b. tegen de Doceten (de carne Christi),
c. tegen de Patripassianen (Praxeas),
d. tegen Mardon.
3°. Practische schriften over den doop (hij was niet voor den kinderdoop), over de boete, over het huwelijk, over de kleeding der vrouwen (hier stelt hij den grondregel voorop : wat niet van God is, den schepper der natuur, dat is van den duivel, den vervalscher der natuur. Hij was een verdediger van het monogame huwelijk en hij veroordeelde een tweede huwelijk).