Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Semi-Pelagianen

betekenis & definitie

worden zij genoemd die de leer van Pelagius nier ten volle aanvaarden, maar haar verzwakken. Pelagius had geleerd dat de mensch ten gevolge van Adams zondeval zedelijk niet verdorven was geworden, en zijn vrijen wil om het goede te kiezen en te doen behouden had, en dus zelf zijn zaligheid bewerken kon.

Augustinus had geleerd dat ten gevolge van den zondeval de mensch dood was in zonden en misdaden, onbekwaam tot eenig goed, geneigd tot alle kwaad. De Semi-Pelagianen namen een tusschen-standpunt in.

Hun leider was de Scytische monnik Johannes Cassianus, abt te Marseille, leerling van Chrysosthomus, en goed bekend met de theologie der Oostersche Kerk.Cassianus verschilde van Pelagius daarin dat hij wel de algemeene verdorvenheid der menschelijke natuur aannam, die deze loochende, maar hij leerde de verdorvenheid der menschelijke natuur niet in dien volstrekten zin zooals Augustinus. Volgens de Semi-Pelagianen is de mensch in zonde niet geestelijk dood, maar geestelijk krank. Het gevolg van den zondeval voor den mensch is geweest de verzwakking van zijn zedelijke kracht en van zijn wil om het goede te doen, en hij heeft noodig dat de genade hem te hulpe komt. Augustinus leerde, op grond der Heilige Schrift, dat de mensch dood is in zonden en misdaden, en dat Gods genade begint met in de wedergeboorte hem levend te maken, en dat hij van God genade voor genade ontvangt. Maar Cassianus, en alle Semi-Pelagianen met hem, willen vandatdoodzijn in de zonden niet weten, slechts van een verzwakt-zijn. De zondaar is als iemand die in een diepen put gevallen is en zichzelf niet daaruit kan helpen, maar wel een touw kan aangrijpen dat door een redder hem van boven wordt toegeworpen, en langs dat touw zichzelf naar boven kan werken.

Als God de genade hem aanbiedt is er nog zooveel goeds in den zondaar overgebleven dat hij vrijwillig en eigener beweging de hem aangeboden genade aanneemt, want hij is niet een doode, die eerst levend gemaakt moet worden, maar een zieke, die medicijn behoeft, en de hand uitsteekt naar den geneesheer die haar hem biedt. De formule van het Semi-Pelagianisme is: God helpt, die zichzelf helpt.

In verband hiermede kwam Cassianus tot de volgende leerstellingen:

1°. dat God Zijn genade aan alle menschen wil schenken, die zich bekeeren en gelooven;
2°. dat Christus voor alle menschen is gestorven, en zijn zoenoffer tot algemeene verzoening is;
3°. dat de genade aan alle menschen wordt aangeboden;
4°. dat de mensch van zichzelf bekwaam is te gelooven en zich te bekeeren;
5°. dat de mensch vrij is de aangeboden genade te aanvaarden of te wederstaan.

Pelagius loochende dat de genade Gods voor den mensch noodzakelijk is, de Semi-Pelagianen leeren wel haar noodzakelijkheid, maar onderwerpen haar aan den vrijen wil van den mensch, om haar te aanvaarden of te weigeren. De mensch wil wel het goede, maar heeft als gevallen zondaar niet de noodige kracht om het te doen, de genade moet hem te hulpe komen. Zonder de hulp der genade baat de menschelijke poging niet en blijft zijn streven vruchteloos. Zoo heeft Cassianus in zijn Semi-Pelagianisme een poging gewaagd de leer van Augustinus en Pelagius te verzoenen, door tegenover Pelagius de leer van Gods genade vast te houden, en door tegenover Augustinus den vrijen wil van den mensch te handhaven.

De Heilige Schrift leert dat de mensch in zonde, niet krank of ziek is, maar dood in de zonde en misdaden, dat hij onbekwaam is tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad, en dat Gods genade begint met hem levend te maken, en dat hij door God tot geloof en bekeering en heiligmaking gebracht wordt. Het is God die in hem werkt beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen (Filipp. 2 : 13).

De leer van het Semi-Pelagianisme wordt gevonden bij de Roomschen, de Dooperschen, de Remonstranten, de Supra-Naturalisten en de Ethischen, en met groote beslistheid verworpen door de Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Theologie.

< >