De Scythen treden in het begin der achtste eeuw v. Chr. in het licht der historie.
Dan vinden de Assyrische koningen een volkerengroep, dien ze Asjkoeza of Isjkoeza noemen, in den omtrek van het huidige Oermia-meer. Ze hadden de Manda — waaruit de Mediërs zijn voortgekomen — ten Oosten van zich, en de Gimirrai — waarin we gemakkelijk de Kimmeriërs van Homerus herkennen — ten Westen van zich.Deze Asjkoeza, wier naam door de Grieken als Skuthoi werd uitgesproken, waarvan ons „Scythen”, behoorden evenals de Manda en de Gimirrai tot den grooten Indo-Germaanschen volkerengroep, die uit de eindelooze RussischSiberische steppen in opeenvolgende golven Zuidwaarts dringt en aan de steeds meer ontkrachte cultuurvolken der Semitische oudheid, allereerst natuurlijk aan de Assyriërs, veel te stellen geeft en hen eindelijk dwingt Jafet’s meerderheid te erkennen.
Met groote waarschijnlijkheid zijn zij bedoeld met de geheimzinnige Asjkenaz van Gen. 10:3, die genoemd worden naast Gomer (de Gimirrai der Assyriërs) en Togarma (het land Tegarama der spijkerinschriften), van wie we weten, dat we hen ten Westen van het gebied der Scythen hebben te zoeken. Daarheen brengt ons ook Jer. 51 : 27, waar Asjkenaz naast het rijk Ararat (het Assyrische Oerartoe) wordt genoemd. Dan zullen we echter Asjkenaz wel moeten houden voor een verwording van Asjkoez (dusl iplv. j), tenzij we in Asjkoezi een vergemakkelijking mogen zien van het oorspronkelijke Asjkoenzi, waarvan Asjkenaz een hebraïseering kan zijn.
We zullen onderscheid dienen te maken tusschen de Scythen, die ten Noorden der Zwarte Zee in of bij het oude stamland bleven wonen, en die, welke Zuidwaarts drongen en zich een plaats veroverden aan den Noordrand van het eeuwenoude cultuurland, dat wij Mesopotamië noemen.
Van deze laatsten weten we, dat de Assyrische koningen hen sinds het begin der 7de eeuw gebruikten tegen de Kimmeriërs, ook tegen de Mediërs. Volgens Herodotus beheerschten ze Medië zelfs 28 jaar en werden toen vermoord en verdreven. Wat daarvan waar is, weten we niet. Ook schijnen ze gebruikt te zijn tegen Egypte. Vandaar de Scythen-golf, die pl.m. 630 langs de kusten der Middellandsche zee naar het Zuiden afdaalt en met moeite door Psamtik aan de Egyptische grens wordt tegengehouden (Herod. 1 105). Aan deze beweging dankt de Palestijnsche stad Bëth-Seân zijn lateren naam Scythopolis (= stad der Scythen).
Hoeveel last echter de Assyriërs zelf van de Scythen hadden, bewijzen wel de vele orakelvragen uit de dagen van den Assyrischen koning Esarhaddon (681—668), die zich zelfs genoodzaakt zag een zijner dochters ten huwelijk te geven aan den Asjkoeza-koning Bartatoea, in wien we gemakkelijk den Scythenvorst Protothoeès van Herodotus herkennen. Diens zoon Madoeès versloeg den Medischen koning Cyaxares, toen deze voor de eerste maal Nineve belegerde (616). Bij Nineve’s ondergang in 612 verdwijnen ook deze Scythen uit het gezicht.
Daarna komen we in aanraking met de Zuid-Russische Scythen, die volgens Herodotus (IV 1) de beheerschende bevolking uitmaakten van het gebied tusschen Karpathen en Don. Hier worden ze aangevallen door den Perzischen koning Darius, die in 512 doordringt tot de Wolga (? ; volgens Ktesias en Strabo kwam hij niet verder dan den Dniester), maar het alleen aan de trouw der loniërs te danken heeft, dat hij weer heelhuids over den Donau kan terugtrekken. Daarna treden de Scythen aanvallend op en onderhandelen met Sparta zelfs over een gemeenschappelijken aanval op het Perzische rijk.
Sindsdien gaat het afwaarts en worden de Scythen op hun beurt overstelpt door nieuwe volken. In 339 v. Chr. verslaat Filippus van Macedonië hun koning Ateas. Daarna wordt „Scythisch” een aardrijkskundig begrip. (Zie verder E. H. Minns, Scythians and Greeks, Cambridge 1909).