Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Scientia media

betekenis & definitie

De scientia media of middenkennis is een theologische term uit de leer der Jezuieten, en met name van Ludwig Molina (1535—1600), over de praedestinatie. Deze Molina, een portugeesche Jezuiet, is een vurige voorvechter van het Semi-Pelagianisme geweest.

Hij heeft zich met alle felheid tegen de leer der absolute praedestinatie gekant, en beweerd, dat een dergelijke opvatting de vrijheid en verantwoordelijkheid van den mensch ten eenenmale vernietigt. Om deze te kunnen handhaven is door hem, en vele Jezuieten met hem, de belijdenis van de wetenschap of voorwetenschap Gods naar pelagiaanschen trant gewijzigd.

Deze wetenschap of kennis van God deelde de oudere theologie reeds in in een natuurlijke, noodwendige kennis, n.l. de kennis welke God van Zichzelf heeft, of wil men, Zijn zelfbewustzijn, en een vrije kennis, die bestaat in Gods kennen van de wereld, d. i.jzijn „Weltbewusstsein”. Een onderscheiding, die hierin haar grond vindt, dat God de wereld niet noodig had om tot zelfbewustzijn te komen, en Hij niet pantheïstisch met de wereld mag vereenzelvigd worden. „In Hem is een oneindige volheid van ideeën, en Zijn „vrije” of wereldkennis is de wetenschap van die ideeën, welke in haar realisatie geschikt zijn, om op creatuurlijke wijze het wezen Gods te ontvouwen”.

Tusschen deze kennisse Gods van Zichzelven en Zijn wetenschap van de wereld heeft nu Molina de zoogenaamde scientia media d. i. een midden-kennis ingeschoven, om daardoor de alwetendheid Gods met de vrijheid van den mensch in overeenstemming te brengen. En dat wel op deze wijze.

Onder deze midden-kennis verstaat hij een wetenschap Gods, die logisch aan de besluiten voorafgaat en het voorwaardelijk-toekomstige tot inhoud heeft. Het voorwerp van deze kennis is n.l. niet het louter-mogelijke, dat nooit werkelijkheid zal worden, en evenmin datgene, wat tengevolge van een besluit Gods zeker geschieden zal, maar dat mogelijke, hetwelk onder een of andere voorwaarde werkelijkheid kan worden.

God laat n.l. in Zijn wereldbestuur veel afhangen van condities, en weet vooruit, wat Hij doen zal, ingeval de condities wel, of ingeval zij niet door den mensch vervuld worden. Hij is dus in alle gevallen gereed.

Hij voorziet en kent alle mogelijkheden, en heeft met het oog op al die mogelijkheden Zijn maatregelen genomen, en Zijn besluiten gemaakt.

Hij wist b.v. vooruit, wat Hij doen zou, indien Adam viel, maar ook, wat Hij doen moest, wanneer de mensch staande bleef.

Hij wist, wat geschieden moest, zoo Tyrus en Sidon zich bekeerden, doch eveneens, wat Hij doen zou, indien dit niet gebeurde, en zoo gaat aan het besluit der absoluut-toekomstige dingen, dat zijn de dingen, die zeker gebeuren zullen, vooraf de kennis van het voorwaardelijk-toekomstige, d. i. van wat kan geschieden. En in dezen weg meende hij de verantwoordelijkheid van den mensch te kunnen handhaven.

De mensch beslist n.l. geheel vrij en zelfstandig in elke omstandigheid en op ieder oogenblik, maar God kan nooit door de een of andere beslissing van den mensch verrast of in Zijn plannen gestoord worden. Hij is op alles voorbereid.

Met alle mogelijkheden heeft Gods voorwetenschap, en dan bepaaldelijk Zijn midden-kennis gerekend. Dit nu heeft Molina toegepast op de leer der praedestinatie.

Volgens hem heeft God door Zijn midden-kennis vooruit gezien, dat sommige menschen van de telkens aangeboden genade een goed gebruik zouden maken, en daarmede in overeenstemming Zijn besluit van de uitdeeling der genade vastgesteld. Ook heeft Hij, zoo leert hij verder, vooruitgezien, dat de heiligen door hun gebeden, of door hun goede werken voor anderen de genade verwerven zouden, en dienovereenkomstig besloten ze dezen teschenken.

Want Molina gaat hiervan uit, dat iemand niet voor zichzelf de praedestinatie tot de allereerste genade en den allereersten aanvang van het nieuwe leven kan verdienen, doch dat de heiligen het voor anderen moeten en kunnen doen. Zij is dus verdiend.

Zij is niet te danken aan Gods vrijmachtig welbehagen, maar aan de werken van den mensch, en dit is mogelijk omdat bovenal Jezus Christus de oorzaak is van onze praedestinatie.

Uit dit alles blijkt, dat Molina het besluit Gods geheel en al afhankelijk maakt van Zijn voorwetenschap, en volgens hem de voorverordineering zich schikt naar hetgeen Hij van de menschen vooruitziet.

Doch daarmede gaat Gods souvereiniteit verloren. Zijn onafhankelijkheid kan niet gehandhaafd blijven, en de leer van de z.g.n. midden-kennis onderwerpt feitelijk God aan den mensch.

Want wel rekent de Heere met alle mogelijkheden. Wel is Hij op alles voorbereid, maar Zijn besluiten neemt Hij in overeenstemming met hetgeen de mensch doet.

God kent de vrije daden van den mensch niet uit Zijn raad, maar uit den wil der schepselen, en de dingen zijn niet, omdat God ze aldus kent en bepaalt, doch Hij kent ze aldus vooruit, omdat ze zoo zijn zullen. God wordt derhalve van de wereld en van den mensch afhankelijk, en het schepsel is souverein; hij moge het zijn en het kunnen van God ontvangen hebben, doch het willen is in zijn hand, en hij beslist naar eigen welbehagen.

Dit standpunt is zuiver pelagiaansch en de pelagiaansche wilsvrijheid ligt hieraan ten grondslag. En terwille van de vrijheid en verantwoordelijkheid des menschen is de souvereiniteit Gods prijsgegeven, en blijft er van een absolute praedestinatie niets over.

Een voorverordineering, die op de voorgeziene verdiensten van een geheelen vrijen mensch rust, is geen voorverordineering, en een God, Wiens raad feitelijk geleid en bestuurd wordt door het voorgeweten doen Zijner schepselen, is geen God meer.

< >