I. De schorpioenen (scorpionida) vormen een orde van de klasse der spinnen (arachnoidea).
Ze hebben 8 pooten en hun lichaam bestaat uit twee deelen. Het voorste deel, dat de zintuigen en de ledematen draagt, heet kopborststuk (céphalothorax) ; het achterste deel heet achterlijf (abdomen).
Bij de schorpioenen verlengt zich dit abdomen in den zoogenoemden staart, die uit 6 ringen bestaat en den naam draagt van postabdomen. De laatste ring loopt uit in een spitsen stekel, die met twee gifklieren in verbinding staat.
Dit postabdomen buigen ze gewoonlijk over den rug naar voren, zoodat ze een prooi (insekten, spinnen, wormen) of een vijand, die ze met de beide scharen der in de lengte uitgegroeide tasters van de onderkaak vastgrijpen, gemakkelijk kunnen steken. De schorpioenen hebben verscheiden paren oogen, een fijn gehoor, brengen levende jongen ter wereld en leven op den grond onder steenen en in holten.
Ze bewonen hoofdzakelijk warme streken; enkele kleinere soorten, zooals de 8 centimeter lange gele veldschorpioen (buthus occitanus) leven in het Middellandsche zeegebied (Deut. 8 : 15; Ezech. 2 : 6; Luc. 10:19; 11 : 12; Openb. 9:3, 5 en 10). Evenals alle spinnen waren ze den Israëlieten onrein (Lev. 11 : 42).
Een der grootste, 16 centimeter lang, en meest gevreesde is de dikstaartschorpioen (buthus australis), die in Voor-Indië en in NoordAfrika leeft en wiens steek voor den mensch doodeiijk is.II. Schorpioen (scorpio) is in de sterrenkunde de naam van het achtste hemelteeken der ecliptica, dat gelegen is tusschen 210° en 240° lengte in het sterrenbeeld weegschaal (libra) en waarin de zon komt te staan in October. Het teeken schorpioen is zoo genoemd naar het sterrenbeeld van dien naam, dat een paar duizend jaar geleden op die plaats stond. Dit sterrenbeeld telt ruim 80 met het bloote oog zichtbare sterren, waaronder de roode Antares, een ster der eerste grootte.
III. Schorpioen is ook de naam van een op een dorschvlegel gelijkende zweep, waaraan een of meer van scherpe haken voorziene kettinkjes of touwtjes bevestigd waren, of die ieder aan hun uiteinde een metalen bol of ring droegen, die met scherpe stekels of haakjes bezet was (1 Kon. 12 : 11).