Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Schat

betekenis & definitie

Voor schat komen in het Oude Testament vier verschillende woorden voor. Een eerste woord wordt afgeleid van het werkwoord: inperken, wegbergen, ophoopen, en kan dan vertaald worden door voorraad, voorraden, bijv. aan levensmiddelen (2 Kron. 11 : 11; 1 Kron. 27 : 27).

Voorraden aan sneeuw en hagel (Job 38 : 22). Vooral wordt het gebruikt van voorraden van kostbaarheden (Spr. 21:20).

Dan van den tempelschat (1 Kon. 7:51). Van de schatten in het huis des konings (1 Kon. 14:26; 15: 18).

Zoo wordt gesproken van het schathuis (Neh. 10 : 39). In dit verband komt het voor als schatkamer (2 Kron. 32:27).

Een tweede woord is eer van Perzischen (gaza) dan van Semietischen oorsprong en is nog terug te vinden in het Sanskritisch ganga, schat. Het komt vooral voor, ook in zijn verbindingen in het boek Esther en Ezra, wat mede wijst op den oorsprong (Esth. 3:9; 4 : 7; Ez. 27 : 24; Esth. 7 : 20; 5 : 17; 6 : 1; 1 Kron. 28 : 11).

Ook in den Talmoed wordt dit tweede woord gebruikt en is verwant aan het nieuw-Perzisch. Een derde woord is afgeleid van den stam van het werkwoord bewaren, ter zijde leggen, en heeft de beteekenis van wat men heeft verworven, schuur, (ouderwetsche woord spijker, Duitsch speicher).

Ook in het Arameesch komt dit werkwoord voor in de beteekenis: in bezit nemen (Dan. 7 : 18, 22).

Zoo krijgt het woord den zin van macht, kracht (Dan. 2 : 37; 4:27).

En vandaar dan de beteekenis schat, bezit (Spr. 15 : 6; 27:24; Jer. 20:5; Ez. 22:25; Jes. 33 :6). Verder wordt daarvan dan ook afgeleid sterk (Am. 2 : 9; Jes. 1 : 31 inden zin van welgesteld).

Een vierde woord beteekent eindelijk plaats waar men iets wegbergt (Job 3 : 21). Het is afgeleid van wegbergen en het afgeleide woord beteekent dan onderaardsche voorraadkamer voor koren (Jer. 41 : 8) en verder onderaardsche schat (Spr. 2:4; Job 3 : 21); voorts schat in het algemeen (Gen. 43:23); kostbaarheden (Jes. 45:3).In welke beteekenis nu ook, of in welke verbinding het woord schat in het Oude Testament voorkomt als: ten schat opleggen (Jes. 39 : 9); schat vergaderen (Jes. 23 : 18; Amos 3 : 10), het staat immer in verband met een van de boven genoemde vier woorden. Daar komt nu nog één woord bij, dat ook verbergen beteekent, in de samenstelling van verborgen schat (Ps. 17 : 14; Obadja : 6).

In het Nieuwe Testament staat het woord schat in verband met twee woorden, waarvan ook alle afgeleide vormen waarin het woord voorkomt, afkomstig zijn. In het eene Grieksche woord zit eveneens de beteekenis bewaren en wordt gebruikt èn voor de bewaarplaats (Matth. 2:11) èn voor wat bewaard wordt (Matth. 6:9—21; Luc. 12 : 33; Hebr. 11 : 26; Matth. 19 : 21; Marc. 10 : 21; Luc. 18 : 22; Matth. 13 : 44; 2 Cor. 4:7). In het andere woord zit een Perzisch element, de naam voor ’t geld dat de Perzen gazam noemen (Hand. 8 : 27). Ook dit woord komt in de Septuaginta (de Grieksche vertaling van het Oude Testament) en in het Nieuwe Testament in vele verbindingen voor (Esth. 3:9; Ezra 8:18). Ook in de Apocrieven (1 Macc. 3:28). Verder in Marc. 12:41,43; Luc. 21:1; Joh. 8:20.

Wij krijgen dan verbindingen afgeleid van deze Hebreeuwsche en Grieksche woorden in schathuis, schatkamer, schatkist, schatmeester, schatsteden, schatting en schattingpenning. Het woord schat in zijn verbindingen komt zeer veel voor in eigenlijken en in overdrachtelijken zin: van aardsche en hemelsche schatten. Zoo spreekt de Schrift van de vreeze des Heeren als een schat (Jes. 33 : 6) en van den schat zijns harten (Luc. 6 : 45); van den schat in den akker (Matth. 13 :44) en van een schat in den hemel (Matth. 19 : 21; Marc. 10 : 21; Luc. 18 : 22); !van den schat in aarden vaten (2 Cor. 4 : 7) en van schatten der wijsheid en kennis (Col. 2:3); van het zoeken van de verstandigheid als zilver (Spr. 2 : 4) en van het zich zelven toorn te vergaderen als een schat (Rom. 2:5).

< >