(sauria of lacertilia) zijn hagedissen (zie art. hagedis). Ze worden dikwijls met de slangen (ophidia) vereenigd tot de orde der geschubde kruipende dieren (squamata).
Behalve de beide vroeger genoemde soorten komen in ons land nog voor de muurhagedis (lacerta muralis) en de kleine hagedis (lacerta vivipara).De laatste behoort, evenals de hazelworm, tot de eierlevendbarende of ovovivipare dieren. Onder sauriërs verstaan velen meer in ’t bizonder de wonderlijke en reusachtige gedrochten, die gevonden zijn in de aardlagen der mesozoïsche of secondaire periode en die thans alle zijn uitgestorven. Men kan ze verdeelen in
a. zoutwater- of zeesauriërs,
b. zoetwatersauriërs,
c. landsauriërs,
d. vliegende sauriërs.
Bij de zeesauriërs zijn de wervels gewoonlijk biconcaaf of dubbelhol en staan de tanden meestal in ware tandkassen; voorname geslachten zijn: belodon, teleosaurus, plesiosaurus, elasmosaurus, ichthyosaurus, mosasaurus. De zoetwatersauriërs hebben meer van salamanders dan van hagedissen ; ze bezitten talrijke tanden, die van binnen hol zijn en waaromheen in golfvormige plooien het tandbeen ligt: vandaar de naam van labyrinthodonten of doolhoftandigen ; bekend geslacht: mastodonsaurus. De landsauriërs zijn vooral bekend onder den naam van dinosauriërs of schrikhagedissen; ze hebben vier pooten ; belangrijke geslachten zijn: iguanodon, triceratops, agathaumas, hylaeosaurus.titanosaurus, brontosaurus, diplodocus, stegosaurus. De vliegende sauriërs of vleugelhagedissen hebben een spitsen bek en holle beenderen; bekende geslachten zijn: pterodactylus, ramphorhynchus, pteranodon, archaeopterix (zie ook art. Mesozoïsch). Ook in de aardlagen van het primaire tijdvak en wel in de permische formatie zijn groote en zonderlinge sauriërs gevonden, waarvan we slechts noemen de geslachten : archegosaurus, naosaurus, dimetrodon.