zijn de beide namen waarmee de vrouw van den aartsvader Abram (Abraham) wordt genoemd. De laatste — waarvan de beteekenis niet geheel zeker is (volgens sommigen: de vorstelijke, volgens anderen: de strijdbare) — was haar oorspronkelijke naam; de eerste werd haar, in verband met de bevestiging van het verbond met Abraham en met de belofte dat het verbondszaad uit haar zou geboren worden, door God gegeven (Gen. 17 : 15).
Deze naam Sara beteekent „vorstin”, en dient om de draagster aan te duiden als stammoeder van een groot volk, ja zelfs van koningen der volkeren (Gen. 17:16).Zij was een dochter van Abraham’s vader Terach bij een andere vrouw dan de moeder van Abraham, en dus Abraham’s stiefzuster (Gen. 20 : 12). Een dergelijk huwelijk werd later in de Mozaïsche wet verboden (Lev. 18 : 9,11; 20 : 17; Deut. 27 : 22); en de Joden hebben dan ook gepoogd Sara te identificeeren met Jiska, een dochter van Abraham’s jongeren broeder Haran, waardoor Abraham’s huwelijk met haar niet in strijd zou wezen met die wet. Dit is evenwel onmogelijk, daar Sara volgens Gen. 17:17 slechts tien jaar jonger was dan Abraham. Dat zulke huwelijken in de Mozaïsche wet verboden werden behoeft echter nog geen grond te zijn om ze in zichzelf en daarom altijd voor zedelijk afkeurenswaardig te houden. In den aan vang der geschiedenis van ons menschelijk geslacht zijn de huwelijken tusschen broeder en zuster zelfs regel geweest, daar toen het menschelijk geslacht niet anders kon worden voortgeplant. Maar we mogen uit Abraham’s huwelijk met Sara evenmin afleiden dat een broeder- en zusterhuwelijk thans nog wel geoorloofd zou zijn. We hebben in dit bizondere geval rekening te houden met bizondere tijden en omstandigheden, die in geen geval den norm kunnen bepalen van algemeen-menschelijk handelen.
Met haar man en diens familie verliet zij Ur der Chaldeeën, om later met hem en hun neef Lot uit Haran naar Kanaan te trekken (Gen. 11:31; 12 : 5). Reeds aanstonds wordt er in het verhaal van Abraham’s lotgevallen nadruk op gelegd dat zij onvruchtbaar was (Gen. 11 : 30). Desniettegenstaande ontving Abraham de Goddelijke belofte, dat hij tot een groot volk zou worden (Gen. 12 : 2) en dat het land Kanaan aan zijn zaad ten deel vallen zou (Gen. 12 : 7). Eveneens wordt op den voorgrond gesteld dat Sara een schoone vrouw was (Gen. 12:11 v.v.). Deze schoonheid heeft haar gevaarlijke zijde: in Egypte wordt ze naar den koninklijken harem gevoerd (Gen. 12 : 15), en iets dergelijks heeft plaats in Gerar (Gen. 20 : 2).
Wanneer de vervulling der Goddelijke belofte door de voortdurende onvruchtbaarheid van Sara schijnt verijdeld te zullen worden, weet zij haar man over te halen tot een neven-huwelijk met haar Egyptische slavin Hagar. Uit dit huwelijk wordt wel een zoon geboren, Ismaël, maar dit is niet het zaad, waarop de belofte des Heeren doelde: uit Sara zelf zal het kind geboren worden, waarin die Goddelijke belofte hare verwerkelijking vindt (Gen. 17 : 19—21). Dat geschiedde dan ook: hoewel Sara er om lachte (Gen. 18 : 12), werd haar, toen zij negentig jaar oud was, een zoon geboren: Izaak. De spotternij van Ismaël gaf toen aanleiding dat deze met zijn moeder Hagar uit Abraham’s tent verdreven werd. In den hoogen leeftijd van 127 jaar is Sara eindelijk te Hebron ontslapen, en Abraham heeft haar stoffelijk overschot begraven in de spelonk van Machpela, die hij daartoe van den Hethiet Efron met den bijbehoorenden akker kocht.
In het Oude Testament wordt haar naam, behalve in het boek Genesis, alleen nog in Jes. 51:2 genoemd. In het Nieuwe Testament wordt aan haar onvruchtbaarheid en haar moederschap naar de belofte herinnerd in Rom. 4 : 19 en 9 : 9; terwijl zij ook in Hebr. 11:11 onder de geloofsgetuigen wordt vermeld; want, al heeft zij aanvankelijk getwijfeld (Gen. 18 : 12), na haar bestraffing heeft zij de Goddelijke belofte in geloof aanvaard. Eindelijk wordt zij in 1 Petr. 3 : 6 in hare gehoorzaamheid aan de geloovige vrouwen ten voorbeeld gesteld.