Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Sabeërs

betekenis & definitie

Op vier plaatsen is in het Oude Testament sprake van de Sabeërs: in Gen. 10:7 (en het daarvan afhankelijke 1 Kron. 1 : 9) Jes. 43 : 3, 45 : 14 en Ps. 72 : 10. Dit volk, dat een voor den Semiet buitengewone lichaamslengte moet hebben gehad (zie Jes. 45 : 14) wordt in Gen. 10 : 7 gerangschikt onder den volkengroep van Koesj en dus (zie artikel Cusch) in verband gebracht met Zuid-Arabië en Nubië-Ethiopië.

Daarheen brengen ons ook Jes. 43:3 en 45:14, waar het naast Egypte en Koesj wordt genoemd, terwijl het in Ps. 72 : 10 genoemd wordt naast het zeker Zuid-Arabische Sjeba (zie artikel Scheba). Meer hooren we uit het Oude Testament niet.Met de Sabeërs zijn we ook in aanraking gekomen door den arbeid van mannen als Arnaud en Coghlau, Fresnel en Osiander, Mordtmann en Müller, Halevy en Glaser; zie F. Hommel, Grundriss der Geographie und Geschichte des Alten Orients I (1904) bl. 142 v.v.; door wier bemiddeling talrijke kleinere en grootere geschriften van dit volk te onzer beschikking zijn gesteld. Ook worden ze vermeld door de Assyrische koningen Tiglath-Pileser IV (745—727) en Sargon II (722—705). Terwijl ze echter in deze laatste genoemd worden als beheerschers van het Noord-Arabische Dsjof, spreken hun eigen inschriften van hen als beheerschers van het door ons Jemen genoemde gedeelte van ZuidWest-Arabië. Al is hier nog heel wat onzeker, toch is het waarschijnlijk, dat zij van ongeveer 700 v. Chr. tot vlak voor Mohammed over Jemen hebben geheerscht. Zij hebben hier hun rijk gesticht op de bouwvallen van dat der Mineërs.

Hun inschriften zijn vervaardigd in een schrift, dat nauw samenhangt met het Fenicisch-Kanaanietische en het Oud-Arameesche zonder daarvan echter afhankelijk te zijn. Het meest waarschijnlijke is, dat het zich reeds zeer vroeg van het gemeenschappelijke oer-alfabet heeft afgescheiden en daarna zelfstandig verder heeft ontwikkeld.

Daar Zuid-Arabië eeuwen achtereen een zeer belangrijk punt is geweest voor het toenmalige handelsverkeer, zijn de Sabeërs in navolging van de Mineërs een groot handelsvolk geweest. Gevolg hiervan was de stichting van koloniën in Noord-Oost-Arabië (Dedan en Raëma).

Onze geografische kennis van hun rijk danken we aan de klassieken, vooral aan Eratosthenes en Agatharchides. Zie verder het bovengenoemde boek van F. Hommel.

< >