Van deze saamvergadering of bijeenvergadering aller dingen spreekt de apostel Paulus in Efeze 1 : 10, waar hij Gods verlossingsraad aldus omschrijft: om in de bedeeling van de volheid der tijden wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide dat in den hemel en dat op de aarde is. Hieronder is dit te verstaan.
De apostel spreekt letterlijk van alles onder een hoofd stellen en dus alles tot een lichaam, tot een organisme samenvoegen, en dan onder één hoofd, dat het gansche nieuwe lichaam beheerscht, en de harmonie in het organisme bewaart. En wat samengevoegd wordt is niet alleen de mensch en de engel, maar alles, beide dat in den hemel, en dat op de aarde is, zoodat het raadsplan der recapitulatie, of der saamvergadering, de geheele wereld, en het gansche scheppingswerk Gods omvat, en dus niet alleen de verlossing van het bewuste, maar ook van het onbewuste creatuur inhoudt.
Dit is noodzakelijk, omdat alles, wat in den hemel en op de aarde is, thans niet in harmonie is vereenigd en niet samenstemt, maar uit elkaar ligt, en met elkander strijdt en disharmoniëert, welke toestand der wereld door de zonde is ingetreden. God heeft alle dingen schoon en in wondere samenstemming geschapen, en door de kracht des Woords en door het levenwekkend zweven van den Geest is uit den chaos de kosmos, de geordende wereld opgerezen, waarin overal de rijkste en schoonste orde, de harmonie weerspiegelde, die in God Zelf is.
Het enkele vond zijn bestemming in het geheel, en het geheel diende de deden. De hemel stemde samen met de aarde, en de aarde naderde in haar ongerepte schoonheid den hemel.
De engelen dienden den mensch, en de mensch predikte den troongeesten Gods onnaspeurlijke wijsheid. De schepping boog zich voor den mensch als haar koning, en hij ontsloot haar schatten tot glorie des Scheppers.
De mensch gehoorzaamde zijn God, en God boog Zich in de teerste gemeenschap tot den mensch neer, en er was overal harmonie: eenheid tusschen God en mensch, eenheid tusschen mensch en engel, eenheid tusschen mensch en mensch, eenheid tusschen ziel en lichaam, en eenheid tusschen geest en stof; eenheid tusschen alle creaturen, en eenheid tusschen hemel en aarde, en dat eene organisme vond zijn eenheid in het Woord, dat bij God is en Zelf God is, want alle dingen bestaan te zamen door Hem (Col. 1 : 17), d. i. alle dingen hebben hun systeem, hun samenstel in Hem. Hij is, naar dit machtige apostolische woord, de band der schepping.
Hij houdt alle dingen vast.
In Hem ligt het bestand van den kosmos, en Hij doet reeds in de schepping, wat Hij zal doen in de genade, als alles bijeen wordt vergaderd in Hem.
In Hem ligt dan ook de eenheid van schepping en herschepping, want het eeuwige Woord, door Hetwelk alle dingen gemaakt zijn, is hetzelfde Woord, Dat in de volheid der tijden is vleeschgeworden (Joh. 1 :14), en door Hetwelk de verlossing der wereld tot stand komt. Door Hem geschiedt ook de saamvergadering aller dingen, en deze saamvergadering is noodig, omdat de zonde alles uit elkaar heeft gerukt, en alle harmonie en orde is verstoord.
De gansche organische eenheid is gebroken, en hemel en aarde vertoonen door onzen val een schouwspel, dat vloekt met de wonderschoone harmonie, die de Heere in Zijn werken gelegd had. In plaats van vrede treedt nu overal onvrede en wanorde in, en de wereld is vol strijd; strijd tusschen God en zondaar, en strijd tusschen mensch en engel.
Strijd tusschen mensch en mensch, en strijd tusschen ziel en lichaam. Strijd tusschen geest en stof, en de gansche schepping is uit haar voegen gerukt.
De samenwerking aller dingen is verbroken. Er is geen systeem en geen eenheid meer, en het schepsel is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wil, die het der ijdelheid onderworpen heeft, want wij weten, dat het gansche schepsel te zamen zucht, en te zamen als in barensnood is tot nu toe (Rom. 8 : 20, 22).
En als nu deze wanorde blijft bestendigd, en alles wat in den hemel en op de aarde is uit elkaar blijft geslagen, is Gods scheppingswerk mislukt, heeft Zijn bedoeling met de wereld fiasco geleden, triomfeert satan, die niets anders kan dan vernielen, en in de wanorde zijn element vindt, overheerscht de donkere macht der zonde, maar is ook het rijk Gods teruggeslagen, en ligt de eer des Heeren voor altijd verbroken. Zooveel staat bij de recapitulatie der dingen op het spel.
Het gaat maar niet om redding van enkele menschen, en het hoofdmoment ligt niet in ons eeuwig lot, maar met de saamvergadering van alles is gemoeid de eere Gods, en de groote vraag hoe het zijn zal: eer aan satan, of, zooals de engelen in Efrata’s velden zongen, heerlijkheid aan God.
En hier geeft de apostel Paulus ons het antwoord.
Hij richt onzen blik op de verborgenheid van Gods wil, en op Zijn welbehagen en voornemen, en het voornemen is neen niet om de wanorde wanorde te laten, maar om alles weer onder een Hoofd bijeen te vergaderen en de harmonie, de organische eenheid aller dingen te herstellen. Zijn eer hangt er aan, dat niet de ontbindende kracht der ongerechtigheid zegepraalt, maar dat er is vrede, d. i. harmonie op aarde, en in menschen, in blijde overeenstemming met die vrijgemaakte wereld, een welbehagen, want dan is er als vanzelf glorie in de hoogste hemelen.
Welnu, dat herstel is de inhoud van Gods raad. Zijn heilsplan behelst de saamvergadering aller dingen.
Het omvat dus niet eenzijdig en beperkt de zaligheid van de geloovigen, maar het is het besluit over de wereldredding, gelijk ook Jezus Zelf heeft uitgesproken : Alzoo lief heeft God de wereld, d. i. het gansche scheppingswerk, dat door de zonde verstoord is, gehad, dal Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft (Joh. 3 : 16). En die recapitulatie aller dingen vindt plaats in Christus.
Hij, in Wien alles zijn systeem heeft, is ook Degene, Die het Hoofd is van de herstelde wereld. Hij, Die de orde aller creaturen maakte, is Dezelfde als Die de orde terugbrengt, en Hij doet dat in de volheid der tijden, wanneer Hij door Zijn heilswerk het voornemen Gods ten uitvoer brengt, en de Vader alle dingen verzoent tot Zichzelven, hetzij de dingen, die op de aarde, hetzij de dingen, die in de hemelen zijn (Col. 1 : 20).