Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Rudolph Eucken

betekenis & definitie

is de leidende figuur van ééne der tegenwoordige cultuurstroomingen. Zijn invloed reikt verder dan zijn vaderland; in Engeland, Zweden, Amerika en Japan worden leerlingen van dezen wijsgeer aangetroffen.

Dat hij een man is van internationale beteekenis, kan hieruit reeds blijken, dat hem in 1908 een van de Nobelprijzen ten deel viel, een eere waarmede beoefenaars van de filosofie niet zijn verwend.Rudolph Eucken werd in Januari 1846 te Aurich in Oost-Friesland geboren en is dus ongeveer 80 jaren. Het verlies dat hij op jeugdigen leeftijd door het overlijden van zijn vader leed, werd vergoed door de buitengewone wijze waarop zijn moeder zich van de taak der opvoeding kweet. Zij was voor hem vader en moeder tegelijk. Na de school in zijn geboorteplaats doorloopen te hebben, studeerde hij aan de universiteit te Göttingen en daarna te Berlijn. In eerstgenoemde stad heeft Lotze veel tot zijn vorming bijgedragen; te Berlijn had de wijsgeer Trendelenburg invloed op hem.

Dat Eucken’s capaciteiten reeds vroeg opgemerkt werden, blijkt hieruit, dat hij in 1871 benoemd werd tot professor in de filosofie te Bazel. Nog geen dertig jaar oud, werd hij naar Jena geroepen, waar hij van 1874 af het ambt van hoogleeraar in de wijsbegeerte heeft bekleed. Thans is hij emeritus.

Eucken is een bizonder vruchtbaar auteur geweest. Zijn boeken zijn door velen gelezen en herhaaldelijk herdrukt. Meer tot het gebied van de geschiedenis der filosofie behooren zijn Geistige Strömungen der Gegenwart, 1878, zesde druk 1920; Die Lebensanschauungen der grossen Denker, 1890, achttiende druk 1922. Zijn levensen wereldbeschouwing leert men het best kennen uit Der Kampf um einen geistigen Lebensinhalt, 1896, 1921 4; Der Wahrheitsgehalt der Religion, 1901, 19204; Grundlinien einer neuen Lebensanschamng, 1907, 19132; Der Sim und Wert des Lebens, 1908, 19229.

Het wijsgeerig standpunt van Eucken is verwant aan dat van Dilthey. Evenals deze gelooft hij aan de geldigheid van het Idealisme, dat hij door den term noölogisch nader bepaalt. De psychologische methode tracht het leven in de veelsoortigheid van zijn verschijnselen te leeren kennen, maar de noölogische methode wil de wereld des levens uit den innerlijken samenhang verklaren, zij wil de enkele verschijnselen van de empirische wereld begrijpen als deelen van het geheel der bovensubjectieve geesteswereld, als openbaringen van het rijk van den geest. Hij wil de structuur van het leven als totaliteit kennen, om uit die geestesstructuur de bizondere verschijnselen te verklaren.

Eucken neemt zijn standpunt in het innerlijke leven, zijn filosofie is levensfilosofie, en moet als zoodanig de vroegere en latere levensbeschouwingen vervangen. Het duidelijkst blijkt dit uit zijn Grondlijnen van een nieuwe levensbeschouwing. De religieuze levensbeschouwing heeft naar Euckens oordeel haar tijd gehad. Het Christendom heeft als religieuze levensbeschouwing een groote cultuurwaarde vertegenwoordigd, het heeft een afgematte menschheid nieuwe kracht ingestort en in de Middeleeuwen de volkeren opgevoed. Maar nieuwe gedachtenmassa’s hebben het in een hoek gedrongen; voor den modernen mensch bestaat er geen bovennatuurlijke macht meer, die in het wereldgebeuren ingrijpt. De nieuwe tijd is gekomen onder de macht, onder den dwang der uiterlijke dingen.

Kunnen de oude, op de religie ingestelde levensbeschouwingen niet meer voldoen, de nieuwe zijn evenmin in staat de oplossing te geven van het levensprobleem. Eucken oefent scherpe' critiek op de naturalistische en socialistische levensbeschouwing, alsmede op die van het aesthetisch subjectivisme. Geene van die kan bevrediging schenken, ze zijn daartoe veel te vlak en niet diep genoeg. Daarom moeten we een nieuwe beschouwing hebben die diepgang heeft, die ons het Leven verklaart.

Eucken meent zulk eene te kunnen geven. Hij ziet het leven, het leven des menschen als een geestesleven, dat zich boven de biologische processen in de natuur verheft. Zeker, zoo zegt hij, in den mensch steekt een heel brok natuur, maar hij is meer dan natuur, en dit blijkt hieruit, dat hij van de natuur weet heeft en boven het natuurmechanisme uitgaat. In het denken overschrijdt de mensch de grenzen der natuur, door het denken zoekt hij de eenheid in de veelheid, het geheel in de deelen.

Dit geestesleven maakt zich los van het eigenbelang, en ontwikkelt zich als een innerlijkheid van hooge potentie, als persoonlijkheid. Deze levenswerkelijkheid moet in haar volle diepte verstaan en /«gedacht worden. We vinden dan, dat er in ons innerlijk wezen, in ons zelf, een leven is, machtig en diep, dat de tegenstelling van subject en object overwint, in zijn wezen een eenheid is en zich ais een bij-zichzelf-zijn ontwikkelt.

Het is duidelijk, dat Eucken de metafysica niet vreest; hij neemt een bovenzinlijk iets, een geestesleven aan, dat zich in het individu manifesteert, oorspronkelijk is, en zich aan het natuurmechanisme niet onderwerpt. Van een opvatting van een geestesleven dat, zooals de Heilige Schrift ons leert, door den Heiligen Qeest in het hart van den geloovige wordt gewerkt, is Eucken echter ver verwijderd.

Het geestesleven (dat in Euckens omschrijvingen tamelijk vaag is) is het vaste punt, waarvan hij in zijn levensbeschouwing uitgaat. Het stuit in zijn ontwikkeling op heftigen tegenstand, het leven der vrijheid botst tegen het natuurmechanisme en tegen het eigenbelang. Elke schrede op den weg der ontwikkeling van het geestesleven kost veel strijd, maar die strijd is dan ook het bewijs van ’s menschen grootheid. In vrijheid werkt het geestesleven aan zijn eigen ontwikkeling. Het wordt vooral hierin openbaar, dat het op verschillende trappen van zijn ontwikkeling het leven in één machtige synthese samenvat, zoo in de klassieke wereld, zoo in het Christendom, zoo in den nieuweren tijd. Thans is een nieuwe synthese bezig zich te vormen, en dat is dan Euckens groote synthese van het geestesleven.

Uit dit geestesleven ontwikkelt zich de waarheid. Waarheid mag naar Euckens meening niet opgevat worden als de overeenstemming van het denken met de zich buiten het denken bevindende werkelijkheid. Waarheid is actie, is het streven van het leven tot zijn eigene, immanente eenheid. Waarheid is voorwaarts marcheeren, is opstijgen, is assimileeren van het voorhandene aan nieuwe werkzaamheid des geestes. De waarheid wordt, is in the making, zou William James zeggen. Hier wordt duidelijk de verwantschap die er is tusschen het Amerikaansche Pragmatisme, dat het transcendente waarheidsbegrip vernietigt, en de levensfilosofie van den wijsgeer uit Jena.

Het geestesleven schept ook de werkelijkheid. De ware werkelijkheid is niet een „gegeven”, existeert niet buiten ons, maar is in ons aanwezig (Idealisme). De werkelijkheid is geen grootheid die „af” is, maar een bouwsel van ons zelf, waaraan we altoos bezig zijn. Werkelijkheid is een probleem, een ideaal waarnaar de geest streeft. Ieder heeft zijn eigen werkelijkheid in zich en streeft naar een allen gemeenzame, bovensubjectieve werkelijkheid.

Het geestesleven is dus werkzaam en streeft er naar met onuitroeibaren drang de wereld verder te brengen. Het leven heeft geen lyrisch-sentimenteel, maar een dramatisch karakter. Aan de zege van het geestesleven moet worden geloofd, ook al is er in de moderne cultuur zooveel wat ons aan een overwinning van het geestesleven der vrijheid zou doen twijfelen. Het levenswerk van mannen als Goethe geeft ons moed. De „Innen-Kultur” zal het van de „Real-Kultur” winnen.

In dien strijd is de religie een zeer belangrijke factor. De religie geeft aan het leven zin en waarde. Zij stelt den mensch in verbinding met den diepsten grond der dingen. Het Christendom is thans ook nog bruikbaar, wanneer het zich een bewerking in Euckens geest wil laten welgevallen. Het Christendom moet hervormd, veranderd, gerevideerd worden. Voornamelijk ten opzichte van driepunten.

Ten eerste moeten we niet schromen het beeld dat het Christendom van de wereld ontwierp als verouderd ter zijde te stellen. Ten tweede zijn de begrippen waarmee de Christelijke religie werkt veel te eng en te klein. Ten derde moet het Christendom ophouden een leer van genade te zijn. We moeten breken met het „verachten van eigen krachten”, dat in Jezus’ school geleerd wordt. In één woord: Het Christendom moet uit het passivum in het activum overgaan. De religie is uit den mensch en voor den mensch.

Uit dit beknopte overzicht van Euckens levensbeschouwing moge blijken, dat al is onzerzijds te waardeeren zijn positie nemen tegen materialisme en zijn opkomen voor het recht der metafysica, zijn filosofie toch op de centrale punten rechtdraads ingaat tegen de Christelijke wijsbegeerte. Een leven dat God niet kent in het aangezicht van Jezus Christus, is geen leven (Joh. 17 : 3). Het aan het Pragmatisme zich oriënteerend waarheidsbegrip berooft de waarheid van haar constant karakter. Het werkelijkheidsbegrip van het Idealisme vervluchtigt de realiteit der dingen, die God schiep, tot een denk-product. En een religie, die de leer der genade voor den zondaar ter deure verwijst, is geen Christendom meer maar paganisme. [ 14.

< >