Geboren te Amsterdam 17 September 1848, overleden te Hilversum 3 November 1920, diende eerst aan een gewone lagere school en daarna aan een Instituut te Amsterdam het Christelijk onderwijs. Door twijfel aan de waarheid, waarin hij was opgevoed, brak hij echter met God en Zijn dienst en koos hij openlijk den weg der wereld.
Een eenvoudig gesprek met een Jood, die tot het geloof in Christus kwam, gebruikte God om den verwerper van Zijn Naam en Woord weer tot staan en straks tot besliste bekeering te brengen. Van toen af drong hem de liefde van Christus om het Evangelie te verkondigen.
Hij trok te Amsterdam de Jordaan in en predikte van stoel of tafel. Er kwamen ook Markers onder zijn gehoor, en op hun eiland vertelden zij van den vurigen jongen straatprediker.
Zoo werd Klaarhamer op Marken Evangelist. Vier jaar heeft hij daar met de geestdrift der eerste liefde het Woord Gods gepredikt.
Middelerwijl kwam de begeerte bij hem op om voor predikant te gaan studeeren. Hij vestigde zich nu in het Geldersche dorpje Zwiep om de gymnasiale lessen te volgen in het naburige Lochem.
Na twee jaren van hard werken deed hij het admissie-examen aan de hoogeschool te Utrecht. Ook daar was het, als te Lochem, hard studeeren, en bij een groeiend gezin, zware, soms nijpende zorgen.
Doch zwaarder dan de strijd om het bestaan was een andere.
Klaarhamer, ofschoon van beslist Gereformeerde overtuiging, kwam onder de bekoring der historische critiek.
Het gezag der Heilige Schrift ging voor hem wankelen; en hij stond op het punt zich gewonnen te geven, toen een onderhoud met Dr Kuyper hem de oogen opende voor de valsche gronden en de doodelijke consekwenties der critiek, en hem zijn evenwicht hergaf. — In 1882 werd hij proponent bij de Nederlandsch Hervormde kerk. En had hij zich voorgesteld een kleine gemeente te kiezen, waar hij veel tijd zou overhouden voor de studeerkamer, het liep anders.
Hij werd 1 Juli 1882 predikant te Hilversum, een groote gemeente, met allerlei moeilijkheden. Van meet af stuurde hij daar aan op wat later in de Doleantie is uitgeloopen.
Prof. Dr W.
Geesink, die, als hij te Hilversum bij zijn moeder logeerde, ’s Zondags in de kerk op den Brink meermalen onder Klaarhamers gehoor zat, teekende hem in De Heraut, no. 2157aldus: „Hoe stond hij daar op zijn dorpskansel in al de ongerepte kracht van zijn uitwendigen mensch. De levendigheid van zijn temperament uitend in beweeglijkheid van gebaar; met de eigenaardige intonatie van zijn vèr-dragende, nimmer moeë stem zijn woorden gelijk prikkelen en nagelen, diep slaande in de zielen zijner hoorders ; daarbij, met zijn voorliefde tot het gewone en gespeend aan opzichtigheid, niet maar om oratorisch te doen, doch om, door hun opmerkzaamheid te wekken, en ze zoo tot luisteren te dringen, spelend met tegenstellingen.
Maar in dit alles toonde zich de kracht van zijn door Gods Geest vernieuwden inwendigen mensch. Achter het spel der tegenstellingen toch zat de heilige ernst van den prediker, die zich bewust was en zijn hoorders weer bewust wilde doen worden van het ontzettende der tegenstelling tusschen waarheid en leugen, recht en onrecht, geloof en ongeloof, eindelooze rampzaligheid en oneindige zaligheid; een ernst die uitkwam in het nooit verdoezelen dier tegenstellingen.” Van Hilversum ging Klaarhamer naar Middelburg.
Hier deed hij 2 Juli 1886 zijn intrede.
Van meetaf bewoog zich hier zijn prediking om het Koningschap van Christus.
Electriseerend werkte zijn geweldig woord op de altoos groeiende scharen. Klaarhamer trok hier de onkerkelijke vromen uit hun conventikels, en zelfs de Ledeboerianen uit hun samenkomsten.
Van allen kant verdrongen zij zich om zijn kansel. Door zijn krachtigen arbeid, niet het minst door middel van de door hem opgerichte Zeeuwsche Kerkbode, breidde de actie tot reformatie zich van Middelburg over Walcheren en straks over heel Zeeland uit.
Na zijn afzetting des Zondags preekende in het Schuttershof te Middelburg, werd hij in de week avond aan avond geroepen om raad en leiding te geven, en op te treden in kerk, lokaal of schuur. En zoo bracht hij gemeente na gemeente tot reformatie, om dan voorts als consulent van die alle op te treden.
Door woord en pen, op de kansels en in vergaderingen, heeft hij hier met zijn geweldige energie en zijn reusachtige physieke kracht schier dag en nacht gearbeid. Wat er aan reformatie in Zeeland tot stand kwam was dan ook middellijk te danken aan Klaarhamers onverschrokken moed en geestdriftige toewijding.
Niet ten onrechte werd hij daarom „reformator van Zeeland” genoemd. In Zeeland is Klaarhamer in zijn volle kracht geweest; en aan den tijd, dien hij daar arbeidde, dacht hij nog kort vóór zijn heengaan terug als aan den besten in heel zijn leven.
Geen wonder, dat hij, ter wille van zijn geliefd Middelburg en van heel Zeeland, de roeping van de drie grootste kerken, die van Rotterdam, Amsterdam en ’s Gravenhage, afwees.
Doch toen in 1891 Utrecht hem riep, achtte hij den tijd van heengaan gekomen.
Niet wijl hij er zich uit- en afgewerkt voelde, maar omdat hij zag dreigen het gevaar, dat men het werk Gods al te nauw aan zijn persoon ging verbinden. Zoo kwam hij dan 2 Augustus 1891 te Utrecht.
Daar wachtte hem rustiger arbeid. De troffel ging nu vóór het zwaard.
En Utrecht ondervond, dat hij ook dien wist te hanteeren. Hij heeft er georganiseerd, wat nog te organiseeren viel.
Tot de ineensmelting van A en B, ook al had ze hem nooit geestdriftig gestemd, heeft hij er trouw en hartelijk meegewerkt. Ook heeft hij er met zeldzame toewijding en zakenkennis den arbeid in de Zending geleid.
Het beste van al wat hij gaf was echter ook te Utrecht zijn prediking: zijn krachtige, scherp belijnde, diep in het leven, in het zieleleven bovenal, indringende prediking, ontdekkend en vertroostend. Ze droeg een sterk individueel karakter.
Niemand preekte zooals hij.
Geen inleiding en geen exegetische omhaal, geen afzonderlijke toepassing, ’t Scheen alles tegelijk te komen.
Hij nam het Woord eenvoudig op. Hij liet het, al predikend, zijn eigen wegbanen; hij verklaarde het, al predikend; hij gaf het, al predikend, ook zijn toepassing.
Hij ontsloot het en hij ontsloot het zóó, dat het voor hier en nu geschreven scheen : neen, niet geschreven, maar gesproken. Want het leefde; het drong door tot in de ziel als het oog, het wierp neer als de hand, het troostte als de fluisteringen der liefde Gods. ’t Was ook eerst door des predikers eigen ziel gegaan.
Klaarhamers prediking was, vooral in de latere jaren „bevindelijk”. Daarom waren het vooral de oude, dieper ingeleide Christenen, die haar zochten.
Méér dan de jongeren. Hün was Klaarhamers preek wat al te veel in den bastoon gezet.
De latere jaren vooral, toen bitter zieleleed en lichaamslijden hem dikwijls spreken deden in terugslag op een innerlijk lijden en zielestrijd, zooals jongeren nog niet kennen, en zooals zelfs alle ouderen niet verstaan. Want Klaarhamer leed veel.
Misschien wel meer dan God hem oplegde.
Lichamelijk en fysiek lijden n.l. versomberden in de latere jaren zijn blik, en deden hem de dingen vaak donkerder zien dan ze waren.
Hij wist het; hij vocht daartegen; doch hij kon het niet altoos te boven komen. Wat hem de laatste "jaren het meest deed klagen en lijden was de overtuiging van zijn hart, dat de reformatorische actie, in 1886 met zooveel ijver begonnen, al spoedig gestuit is in haar kracht en daardoor haar doel niet bereikt heeft.
Op 21 April 1919 verliet hij den actieven dienst en keerde hij naar Hilversum, het aanvangspunt van zijn ambtelijke loopbaan terug. Hier bediende hij nu nog Zondag op Zondag met de oude opgewektheid en kracht het Woord.
Nog den vóórlaatsten rustdag vóór zijn dood bevestigde hij in de kerk van Utrecht zijn opvolger Dr J. C. de Moor.
In deze laatste bevestigingspredicatie sprak hij over den rechten Schriftgeleerde, onderwezen in het koninkrijk der hemelen. Zulk een Schriftgeleerde was hij zelf.
Hij trok in zijn preek het gebouw op in kloeke, forsche lijnen; het zat onwrikbaar vast in zijn dogmatische ankers; en in eiken volzin, die van zijn lippen kwam, klopte zijn overtuiging. Hij was een strijder, een worstelaar.
En toch, deze man met een leeuwengeest had een kinderlijk hart. Onbuigbaar, wat het beginsel betrof, bezat hij toch een teederheid, waardoor hij in ontroerende momenten van zijn leven heete tranen heeft gestort.Klaarhamer was Deputaat voor het Verband der Gereformeerde kerken met de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit en Ridder in de orde van Oranje-Nassau. Van zijn hand verscheen : Tot de Wet en tot de Getuigenis, het antwoord, dat de Belijdenis der Gereformeerden geeft op de vraag: Wat is de kerk, — welk is het ambt der geloovigen, — en waaruit wordt de ware van de valsche kerk gekend, Middelburg, 1877.
Het recht, de kracht, de grond der hope tot de stichting en instandhouding van onze hoogeschool met den Bijbel. Toespraak gehouden in de ure des gebeds ter inleiding van de 10e Jaarvergadering der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag. Middelburg, 1890.
Het gebed om volharding voor de lijdende en strijdende kerk des Heeren. Afscheidsrede uitgesproken te Middelburg op Zondag 26 Juli 1891.
Een roemende knecht des Heeren. Leerrede uitgesproken bij gelegenheid der herdenking zijner vijf-en-twintigjarige ambtsbediening. Goes.
Toelichting bij de adviezen van meerderheid en minderheid inzake de vereeniging van Theologische Faculteit en Theologische School. Leiden, 1902.
Wat God gedaan heeft. Gedachtenisrede uitgesproken den 6den Maart 1912 in de Noorderkerk te Middelburg. Goes.
Taak en loon van den Evangeliedienaar. Leerrede uitgesproken ter gedachtenis zijner 25-jarige ambtsbediening in de Gereformeerde kerk van Utrecht. Utrecht 1916.
Een Afscheidsbede. Leerrede uitgesproken bij het verlaten van den actieven dienst op 21 April 1919 in de Oosterkerk te Utrecht.
De twee laatste predicattes, gehouden den 24sten October 1920 in de Oosterkerk te Utrecht. Voorts redigeerde Klaarhamer in zijn Middelburgschen tijd de Zeeuwsche, in zijn Utrechtschentijd de Utrechtsche Kerkbode, terwijl hij op het laatst van zijn leven nog meditaties schreef in Noord-Hollandsch Kerkblad.