is een kenmerk van het mysticisme (valsche mystiek). De overspannen, ziekelijke mysticus wil God onmiddellijk genieten, werpt alle uitwendige genademiddelen weg, wil van geen kerk, geen belijdenis, geen ambt, geen Woord, geen Sacrament, en geen onderwijzing noch tucht weten en laat zich drijven op het „inwendig licht”.
De valsche mystiek slaat of naar den zinnelijken of naar den geestelijken kant over. Slaat zij naar het zinnelijke over, dan vervalt zij tot de meest onbeteugelde onzedelijkheid zooals de naaktlooperij.
Slaat zij naar het geestelijke over, dan verloopt zij zich in overgeestelijke en daarom juist in ongeestelijke overleggingen. Het gevoelsleven is overgevoelig, het verbeeldingsleven overprikkeld, het gemoedsleven overspannen.
Geen band aan het Woord, maar alleen vrije geesteswerking, met ingevingen, inwerpsels, opwellingen, aandoeningen, gezichten, inblazingen, verrukkingen en ten slotte wilde fantasieën. Dr.
A. Kuyper, Drie kleine vossen, blzz. 45—74.