De genade komt van God den mensch toe. Het ligt alles in Christus wat God den uitverkorenen wil schenken, om hem tot geloof en bekeering en heiligmaking in dit leven te brengen, en hem hiernamaals in te leiden in de eeuwige zaligheid.
De groote vraag is of God zich hierbij al of niet van middelen bedient. Hierop wordt drieërlei antwoord gegeven.
De Mysticisten leeren, dat alle heil en genade geschonken wordt zonder uitwendige middelen, rechtstreeks door den Heiligen Geest.Hoogstens willen zij van den Bijbel, van de kerk en van het sacrament weten voor eerstbeginnenden, maar de ingewijden en volmaakten zijn boven die middelen verheven. De Roomsche kerk leert dat voor den geloovige alles aan de middelen gebonden is, en dat zonder die middelen niets door hem verkregen kan worden. Alle schatten van heil en genade heeft Christus aan de kerk geschonken, en alleen de kerk kan ze door haar dienst uitreiken. Buiten de kerk is er geen zaligheid mogelijk. Het is mee door dit absolute standpunt van de Roomsche 'kerk dat uit reactie een tijdlang de Protestanten het woord genademiddelen hebben gemeden, omdat zij te veel er een Roomsche gedachte in belichaamd zagen. Toch is men hiervan teruggekomen sinds het oog er voor open ging dat er zeer zeker genademiddelen zijn, maar dat de Roomsche leer dienaangaande niet deugde.
God schenkt de genade middellijk en onmiddellijk. De wedergeboorte in engeren zin b.v. is een eigen en rechtstreeksch werk van God, en eenig middel wordt daarbij niet gebruikt. „De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet vanwaar hij komt en waar hij heengaat, alzoo is een iegelijk die uit den Geest geboren is” (Joh. 3:8). Maar om tot geloof en bekeering te brengen gebruikt God wel middelen, want het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods (Rom. 10:17).
Het is met name in Zondag XXV van den Heidelbergschen Catechismus dat hierover in het bijzonder gehandeld wordt. Beter ware het geweest als boven die Zondagsafdeeling niet had gestaan: van de sacramenten, maar: van de genademiddelen, want daarover wordt juist gehandeld. De eerste vraag luidt: aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt, vanwaar komt zulk een geloof? en dan wordt geantwoord: van den Heiligen Geest, die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging van het heilig Evangelie, en het sterkt door het gebruik van de Sacramenten.
Dit antwoord is zeer leerrijk voor de juiste beschouwing der genademiddelen. Als er eerst gezegd wordt: van den Heiligen Geest; dan wordt positie gekozen tegenover de foutieve opmerking van de Roomschen alsof de genade van de kerk aan de geloovigen toekwam. Neen, zegt de Catechismus, niet van de kerk, maar van den Heiligen Geest. Het zijn geen middelen die de kerk gebruikt om de haar toebetrouwde genade uit te deelen, maar waarvan de Heilige leest zich bedient om genade te schenken. De middelen der kerk hebben zonder de zegenende werking des Heiligen Geestes geen effect, want de bediening van het Woord brengt dan niet tot geloof, en door de Sacramenten wordt dan het geloof niet versterkt. Daarom lezen we: „Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. Zoo is dan noch hij, die plant, iets, noch hij, die natmaakt, maar God, die den wasdom geeft” (1 Cor. 3:6,7).
In de tweede plaats wordt het getal der genademiddelen aangegeven, namelijk dat er twee zijn: de bediening van het Woord, en de bediening der sacramenten. Rome leert dat er zeven sacramenten zijn, maar Christus heeft er twee ingesteld, den heiligen doop en het heilig avondmaal.
En in de derde plaats wordt aangegeven, hoe de genademiddelen werken en waartoe zij dienen. Want de Heilige Geest gebruikt het genademiddel des Woords om het geloof (niet het vermogen maar de actie des geloofs) te werken, en het genademiddel van het sacrament om het geloof te sterken. Zoo zijn dan beiden het Woord èn de sacramenten daarhenen gericht, en daartoe verordend, dat zij het geloof op de offerande van Jezus Christus aan het kruis, als op den eenigen grond der zaligheid wijzen, en dit in dezer voege, dat de Heilige Geest ons in het Woord leert, en door de sacramenten verzekert (Vraag en antwoord 67 Heidelbergsche Catechismus).
Ten slotte hebben we te bedenken, dat, hoewel de Heilige Geest gemeenlijk zich van deze middelen bedient, Hij er toch niet aan gebonden is. Wel is de geloovige, voor zoover hij er toe in staat is, gehouden deze middelen te zoeken en te gebruiken. Dit worde met name bij het stuk van den nooddoop verstaan. Juist omdat de Roomsche kerk buiten de kerk van geen zaligheid weten wil, en het gebruik der middelen absoluut noodzakelijk stelt, leert zij dat de nooddoop noodzakelijk is. De Protestanten verwerpen deze gedachte, want God is niet aan de middelen gebonden. Maar de geloovige is er wel aan gebonden ; voor hem geldt: „wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden” (Marc. 16 : 16).
Als hij het middel niet zoekt, dan gaat hij verloren, niet omdat het middel hem ontbroken heeft, maar omdat uit het niet gebruiken van de middelen verachting er van openbaar wordt. Is het, dat God hem, door welke omstandigheden ook, verhindert van de middelen gebruik te maken, dan is Gods genade vrij den zoodanige op bijzondere wijze te schenken, wat gemeenlijk in den weg der middelen gegeven wordt.