Boven 55 psalmen en onder Habakuks psalm (Hab. 3 : 19) vinden we het raadselachtige la-rnénatstsêach. Wat dit beteekent, wisten zelfs de oude rabbijnen niet meer.
Zelfs wisten ze niet hoe tmntsch moest worden gevocaliseerd. De Targum maakt er van lemintsach en vertaalt dat dan door „om te loven”.
Aquila, Symmachus, Theodotion en Hieronymus hebben er iets in gehoord van „overwinnen”. Wat de Septuaginta bedoelt met haar eis to telos is nog steeds niet helder.Houdt men aan de vocalisatie van de Masorethen vast, dan kunnen we hier niet anders hebben dan een deelwoord Piël van het werkwoord natsach, dat de beteekenis kan hebben van „opzicht hebben over”; mënatstsëach vinden we 2 Kron. 2 : 1,17 in den zin van „opzichter”. Voegt men daar nu bij, dat tënatstseach in 1 Kron. 15 : 21 gebruikt wordt ter aanduiding van het uitoefenen eener functie bij de tempelmuziek („om voor te spelen”), dan zal het duidelijk zijn^ dat en waarom men zoo gaarne la-mënatstsêach vertaalt door „voor den opperzangmeester”. Maar wat voor functie dat zou moeten zijn, is nog steeds niet helder. Alles is hier erg raadselachtig.