Het woord Ofel is eigenlijk een soortnaam (= bult) ter aanduiding van een bepaalde hoogte in versterkte plaatsen. Zulk een Ofel had Samaria (2 Kon. 5 : 24) en de Moabitische koning Mesa weet ook van zulk een Ofel in Dibon te verhalen (regel 22 van zijn inschrift).
Wanneer we echter van Ofel spreken, denken we aan een gedeelte van den Zuid-Oostelijken heuvel van Jeruzalem, die bekend staat onder den naam van Jebusieten-burcht en dien van Davids stad. Daarvan wordt gesproken in 2 Kron. 27 : 3 en 33 : 14 in verband met verdedigingswerken. Voorts in Neh. 3 : 26 v. en 11 : 21 als woonplaats der Nethïnim. En eindelijk — maar nu geheel als eigennaam, dus zonder lidwoord — in Jes. 32 : 14 en Micha 4 : 8. Geen dezer plaatsen geeft echter nader licht over de vraag, waar we ons dit Ofel precies zullen hebben te denken. Sommigen willen aan den geheelen Zuid-Oostelijken heuvel gedacht hebben. Anderen aan een gedeelte daarvan.